
28 V E R Z A M E L I N G v a n
kere Koffertjes van Stroo gebruiken. Hierom geeft hy 'er den Latynfchen.
naam van Arculam aan. Tot dezelven kan dit Hoorentje t’huis gebragt worden,
’t welk een getopt Slakhoorenfje is , met verheven Ribben, die een weinig'gekarteld
zyn, en de Gieren van elkander afgefcheiden; bruinagtig geet
van Kleur.
jamboes. Die zelfde Autheur geeft den naam van Jamboezen aan zeker ffag van
fig< 7' Porfelein-Hoorentjes o f Kauriffen, die geheel Melkwit vallen, hebbende aan
ieder end als een ronde Paarl, met een Roozerood Vlakje daar nevens. Zy
verfchillen aanmerkelyk van de zogenaamde Hoogruggetjes, Plaat 14, in het
Eerfte Deel afgebeeld, niettegehftaande zy ook een verhevenheid op de Rug
hebben. Van dit flag komen ’ er voor die uit den bruinen zien, gelyk dat
Van Fig. 7 , opdeeze Plaat, gekleurd is , zyndenog ruim zo zeldzaam als de
Witte Jamboezen. De drie laatfl befchreevene Hoorentjes, van Fig. 5,.6 „
7 , komen altemaal uit Ooftindie.
Z e v e n - e n - t j v i n t i g .s t e F e a a e :
Gezoom- Na het gene hiervoor, in de verklaaring der Drie-en twintigfle Plaat, van-
de Bat. het Stuk in Fig.. 1. alhier voorkomende, gezegd is ,, ka! men weinig kunnen
T#vn twyfelen, of de benaaming van Gezoomde Bak is aan hetzelve zeer eigen.
S s ’ Hier, immers, blykt uit de Mond-opening, dat het tot de Bakken, en uit de
Fig.i. drie Plooijen aan derzelver begin, dat het tot de Volumen van L i nnieus behoort,
waartoe de Tepelbakken betrokken zyn. . De Kleur is bleekrood
met Banden en Streepen overdwars, doch de omgeflagen Lip vertoont zig witl
Karet- Een geheel andere dan die op de Dertiende Plaat van het Eerfte Deel»
ofSchild- welke men Slangekoppen noemt, is de Karet-oï Schildpad-Homen van Fig. 2,.
pad- 0p deeze. Degéfta lte, niet alleen, verfchilt grootelyks, maar nog meer de
Kleur> welke deeze ongemeen verfraait. Haar Rok is met geeiagtlge en donkerbruine
Vlakken dermaate gefchakeerd, dat men ze niet beter dan by het
fraaifle Schildpad vergelyken kan. Voor ’t overige is in de Schaal van deeze
Hoor en een aanmerkelyke byzonderheid, welke niet waargenomen wordt in
de Schaalen der andere Porfeleinhoorens; naamelyk dat de bruine Vlakken
een groote menigte van kleine witte Stipjes, die' als Paarlen glinfteren, op zig
verfpreid hebben, welken ’ er door ’t wry ven niet afgaan, als zynde diep in
de Schaal ingèdrukt. Deeze Hooren , vodr ’t overige, is veel langwerpiger
' ■ * ' • ‘ - dan: