
LATHYRUS SYLVESTRI S .
Bosch Latyrus,
Hoogduitsch. Wald Platterbse. Wilde Plallerbse.
Engelsch. Narrow-leaved Everlasting-pea.
Bloeit in July en Augustus. ^
| --- --------------
Diadelphia. Decandria. Tweebroederigen. Tienstijligen.
Natuurl. Ord. volg. Lihït. XXXII. Papilionaceae. Leguminosae juss.
Geslachts- kenbïerkew. Galyx 5-fidus, laciniis superioribus 2 brevioribus. De kelk 5-deelig, - de
twee bovenste slippen korter. Stilus planus, apice latiusculus, antice hirsutus vel pubescens. Het
stijltje v lak , aan den top verbreed en aldaar van voren ruig of zachlharig. Legumen oblongum ,
polyspermum. De peul langwerpig en veelzadig.
S00RTELUK.E kenmerken. Pedunculis 4-8-floris, cirrhis ramosis diphyllis. Vier-acht-bloemige
bloemstelen, met getakte tweebladige klawieren. Foliolis elongato-lanceolatis. Langwerpig-Iancetvor-
mige blaadjes. Gaule petiolisque alatis. Steng en bladstelen gevleugeld.
Dezelve slingert z ic h , met haren aan weerszijde bladerig-gevleugelden stengel, om en tu s-
schen door de takken van laag geboomte, o f g ro e it, loddr z i j haren steun m i s t , over
den grond u it gespreid.
De geheele p la n t is onbehaard; de smal-lancetvormige bladen hebben drie nerven, z ijn
slechts eenparig en aan den voet van derzelver steel, alwaar tevens de lange, 4 -8 -bloemige
bloemstelen ontspringen, van half-pijlvormige, gaafrandige steunblaadjes, a, voorzien.
Alleen is de top'van h e t, midden tusschen de grootendeels in een bnndeltje te zamen
vereenigde meeldraadjes, b , geplaatste s tijltje , c , min o f meer behaard.
De kelk is ongelijktandig, d , en eenerlei van kleur als het K\o[~blaadje, e , der bloemkroon}
waarvan de overige s tu k k en , — de Vleugeltjes, f , en het Vlagje, g , — zich door
eene kleurspeling onderscheiden, welke aan deze p la n t in haren bloeitijd een zeer beva
llig aanzien geeft.
Terwijl de bovenste bloempjes zich nog openen moeten, hebben de onderste reeds voor de
aanrijpende peulen plaatsgemaakt $ w a a r in , h , gewoonlijk maar 4-5- zaden tot volkomenheid
komen.
Groeiplaatsen. Toen ik voor weinige jaren (1835) aan den geachten schrijver der Flora Belg.
Sept. mededeelde , deze plant overvloedig tusschen laag hout op Beerschoten, bij de B i ld y
aangetroffen te hebben, was van dezelve nog geene andere groeiplaats opgegeven dan eene in de duinen
bij ’s R a g e , namelijk die, welke door de gorter in de Flora Belgica vermeld is.
Huishoudelijk gebruik. Hare peulvrucht- wordt door sommigen voor eetbaar gehouden. Onder
de voederkruiden verdient z ij, volgens beckmann , te regt eene p laats, gelgk bijna alle onze inland-
sche Peulgewassen. — De zaden kunnen in tijden van gebrek tot brood bereid worden, en de Bijen
trekken honig uit de bloemen.