
Klein Glidkruid.
Hoogduitsch. Kleines Helmkraut. Kleines Schildkraut.
Engelsch. Lesser Skull-cap. Small Hood-Mint.
Bloeit in Juli) en Augustus,
didynamia. gymnospermia. Tweemagtigen Bedektzadigen,
Na tuurl, Ord. volg. linn. XLII. Verticillatae. Kransbloemigen. Labiatae juss.
Scutellarineae Bentham.
Geslachts-kenmerken. Corolla bilabiata, labium snperius concaTum, trifidum, inferius integrum.
De bloemkroon tweelippig, de bovenlip nitgehold en drielandig, de onderlip gaaf. Calyi bilabiatus,
labus integris, fructifer clansus. De kelk tweelippig, de lippen gaaf; de vruchtdragende kelk gesloten.
S o o r te l ijk e kenmerken. Foliis inferioribus cordatis, superioribus ovato-lanceolatis integris. De
onderste bladen hart vormig, de bovenste eirond-lancetvormig en gaafrandig. Floribus azillaribus ge-
minis. Okselstandige gepaarde bloemen.
Zoo wel in grootte van haar geheel aU van elk harer deden, maar ook door de roodachtige
kleur van de bloemen, verschilt deze soort reeds veel van (D. II. PI. 136.)
het gemeen Glidkruid. B i j deze kenmerken mag, meen i k , gevoegd worden, dat do
randen der bovenste bladen dikwijls naar buiten omgeslagen z ijn : op de wijze waarop
men d it b. v. ook bij de Andromeda (Andromeda polifolia, D. V. PI. 378.) v in d t, __en
dat men hier in de oksels der bladen meermalen slechts een enkel bloempje, dan twee
bloempjes b ij elkander aantreft. Foorts is de ke lk, a , welke naderhand geheel gesloten,
b , het zaad bevat, zacht behaard. Meestal komen van de 4 zaadkorreltjes,
bij c , met het s tijltje er tusschen en nog in derzelver ontwikkeling, slechts 2 o f 3
tot volkomen rijp h e id , d.
Steng en bladen met korte gekromde haartjes bedekt, hebben daardoor eene zekere ruwheid.
De meeste bloempjes z ijn naar eene zijde geplaatst; een in deszelfs natuurlijke
houding z ie t men bij e , een ander zoodanig geopend dat de helmdvaadjes z ig t-
baar z i jn , is bij f voorgesteld.
Groeiplaatsen. Toen de Hoogl. van hall de Flora Belg. Sept. in het licht gaf was de eenige
bekende groeiplaats te E t te n , in Noord-Braband, waar Prof. reinwardt haar gevonden had ■
daarna is zij door Prof. van hall zelven te Falkenswaard bij Eindhoven, en op eene plaats tusschen
Zwolle en Deventer ontdekt geworden. Bij Nijmegen is zij door de Heeren abeleven en
PAS, alsmede door wijlen Prof. hoefman gevonden, in een Veen bij Malden en ook omtrent het
Ginneken bij Breda trof de Heer van der sande haar a a n , en zelf voorzag ik er mij van in
de nabijheid van den Ketsheuvel, onder Loon op Zand.
Huishoudelijk gebruik. Dezelve zal om hare bitterheid, even als Scutellaria galericulata
dpor het vee meer geweigerd dan gegeten worden, Binnaeus , matusschka.