
PHYTEUMA SPICATÜM 1.
Aarbloemige Raponsje.
Hoogd. Ahrenformige Rapunzel. Ahrenformige Rapwurzel. Waldrapunzel.
Fransch. Phyteuma en épi.
Engelsch. Spiked Rampion.
Bloeit Junij, Julij 2f.
Natuurlijke Ord. volgens linn. XXIX. Campanaceae. Campanulao jüss. Campanulaceae R. brown.
Campanuleae DGpentandria
monogynia. Vijfhelmigen, Eenstijligen.
Geslachts-kenmerken. Calyx 5-fidns. De kelk 5-deelig, a. Corolla ro ta ta , tubo brevissimo, laci-
niis 5 longis linearibus. De bloemkroon radvormig, met eenen zeer korten b u is, en 5 lange lijnvormige
slippen. Capsula 3-locularis, foraminibus lateralibus dehiscens. De zaaddoos, b, 3-hokkig,
met zijdelingsche p o riën , c , openberstende.
Soorteluke kenmerken. Capitulo oblongo, bracteis linearibus ciliatis capitulo brevioribus. Het
bloemhoofdje langwerpig, de lijnvormige, gewimperde scbudblaadjes, f , korter dan hetzelve. Foliïs
radicalibus et caulinis inferioribus cordatis duplicato-crenato-serratis petiolatis; superioribus lanceolatis
basi attenuatis, summis linearibus sessilibus, De wortelhladen en de onderste stengbladen bartvormig,
dubbel-zaagtandig en gekarteld, gesteeld, de middelste lancetvormig, aan den voet versmald, de bovenste
lijnvormig en ongesteeld. Floribus albidis. De bloemen witacbtig.
De bloempjes vertoonen zich in drieërlei toestand; vooreerst zoodanig dat derzelver 5 blaadjes,
kort tegen elkander aanliggende, de meeldraadjes en het stampertje, d , geheel als in eenen
buis ingesloten houden. Vervolgens beginnen zij van beneden a f aan van elkander te wijken,
en blijven dan alleen van boven nog maar vereenigd, e , waarbij de meeldraadjes naar buiten
vallen, g , terwijl het stampertje zich nog verlengt. Eindelijk laten de bloemblaadjes geheel los ,
slaan ook deze zich naar buiten en beneden om, en nu eerst is het stempeltje, b , tot volkomen
ontwikkeling gekomen.
Nu en dan vindt men de wortelbladen zwart gevlekt, i , en somtijds eenige bloemblaadjes tot ware
bladen overgegaan.
Figuur j s te lt, even als de overige figuren vergroot, een der rijpe zaden voor.
Groeiplaats. Die welke door den Hoogl. van hall opgegeven zijn, bier opzettelijk voorbijgaande,
noem ik slechts het Ulvenhoutsche bosch bij Breda ; alwaar ik-, op vriendelijke aanwijzing van den
Heer j . a. b. küijper van wasciiPENNiNG, dezelve in vrij groote menigte aantrof.
Gebruik. De jonge wortels kunnen met olie en azijn, o f als andere moeskruiden toebereid, gegeten
worden.