
Moerassig Havikskrtiid.
Bijnaam. Klein Berg-Havikskruid.
Hoogduitsch. Sumpf Habichtskraut.
Enge lech. Marsh Hawk- w eed.
Bloeit Junij en Julg %•
Syngenesia AEQUALI8. Gclijk-Zaamhelmigen.
Na tuurl. Ord. volg. linn. XLIX. Compositae (3. semiflosculosae. Compositae adans.
Synanthereae rich. Cichoraceae juss.
Geslachts-kenmerken. Involucrum imbricatum. Receptaculum nudum, aut rarius pilis sparsis
semine brevioribus onustum. Pappus sessilis, pilosus, saepius sordide rufescens. Het omwindsel over-
eenliggende. De vruchtbodem n aakt, of somwijlen van eenige haartjes voorzien, die korter zijn dan
de zaden. Het zaadpluis ongesteeld, harig, en meestal vuil-rosbruin.
Soortelijke kenmerken. Caule erecto folioso, pedunculis paniculatis. Foliis glabris; inferioribus
pblongis acutis runcinalo-dentatis, basi altenuatis; superioribus sagillato-amplexicaulibus dentatis apice
integerrimis. Involucri squamis glanduloso-pilosis. De steng bebladerd, regtstandig, met pluimvormig-
verspreide bloemtakken. De bladen onbehaard; de onderste langwerpig spits schaafswrjs-uitgesneden-
getand en met versmalden voet; de bovenste, of stengbladen, pijl vormig-stengomvaüende, getand ,
maar aan den top gaafrandig. De blaadjes van het omwindsel met klierachtige haartjes.
Een a a n ta l, aan den top meestal 5-tandige, linthloempjes, a (*), z ijn in eenen klierachtig
zwartharig en kelk, b , vereenigdf en stellen zóó de hoofdhloemen daar $ die ieder op
haar zelve eenen, met enkele schubjes, c, bedekten, bloemsteel hebben. — Onder aan den
k e lk , waarvan de slippen lijn-lancetvormig en sterk toegespitst z i j n , bevindt z ich een
kransje van dergelijke blaadjes als evengenoemde schubjes, c, z ijn , en waaraan men o f
den naam van buitenste Kelkblaadjes, o f ook wel dien van het Bijkelkje, geven ka n , d.
Het langwerpig, iO-strepige, zaad, e, draagt een geelachtig-wit, zeer broos, haarpormig
zaadpluis, f ; — de vruchtbodem, g, is naakt, en zoo wel de bladent als de gesleufde en
holle s ten g , en de bloemstelen, z ijn glad en geheel onbehaard.
Groeiplaatsen. Als bij ons inlandsch is dezelve het eerst door meese opgegeven, en door hem ,
gelijk vervolgens ook door anderen, in Vriesland op een gedeelte van de Bergumer-Hei gevonden
geworden. In griendlanden om en hij Dordrecht groeit zij in eene groole hoeveelheid, en ook is
zij nabij Rotterdam, door den Heer van der sande la goste , aangelroffen geworden.
(*) Figuur a e n e * ijn s t e r k T e r g r o o t v o o r g e s t e l d .