
VICIA VILLOSA Roth.
Vlokkige Wikke.
floogduitsch, Behaarte Wikke,
Bloeit Julij O .
Diadelphia, Decandria. Tweebroederigen. Tienhelmigen.
Na tuurl. Ord. volg. linn. XXXII. Papilionaceae. Vlinderbloemigen. Leguminosae juss.
Geslachts- kenmerken. Calyx tubulosus 5-fidus, laciniis 2 superioribus brevioribus. De kelk buisvormig
, 5-spletig, met de beide bovenste slippen veel korter dan de overige, e. Stylus filiformis,
angulo recto cum ovario, superne et subtus apice h irsutus, c. Het stijltje is draadvormig, eenen
regten hoek met het vruchtbeginsel uitmakende, en aan den top van boven en van onderen ru ig , i.
Legumen oblongüm, polyspermum. De peul langwerpig, veelzadig. Hilus lateralis ovalis vel linearis.
De navel van het zaad zijdelingsch, eirond of lijnvormig.
Soortelijke kenmerken. Pedunculis multifloris, folio longioribus, floribus imbricatis. De bloemstelen
veelbloemig, langer dan de bladen, met over elkander liggende bloemen. Foliolis oblongo-
ovatis villosis. Langwerpig-eironde, vlokkige blaadjes. Stipulis semisagittatis ovatis, basi subdentatis.
Half-pijl vormige, eironde, aan den voet min of meer getande steunblaadjes.
Vóór nu ruim, eene halve eeuw is deze p la n t het eerst door roth in Duiischland gevonden
geworden, terwijl in ons vaderland de kruidkundigen derzelver eerste ontdekking aan
onzen geachten Hoogleeraar j . kops zelven hebben toe te kennen.
Volgens de kenmerken welke roth z e lf er van opgeeft, verschilt z i j a l dadelijk daardoor
va n , D. III. PI. 178 a f geheelde, Vicia Cracca', dat z i j , niet zoo als die eene overblijvende,
maar eene eenjarige p la n t is. Voorts is z ij veel zwaarder; zoo dat z i j geenen
steun vindende, waar z ij zich omheen slingeren en met hare klawieren, a , aan vast
hechten kan, geheel over den grond gespreid g ro e it. Meestal z ijn er 6 to t 8 p a a r ,
afwisselend geplaatste, even als de steng , de kelkjes en de steunbladen, d ig t behaarde
blaadjes. De steunblaadjes, b , z ijn veel groot e r , veel breeder, geaderd, aan derzelver
voet min o f meer getand, doch ook wel g a a fra n d ig , en hebben aan de onderzijde veeltijds
een k le in , roestkleurig v la k je , c.
De bloemen, waarvan een afzonderlijk bij d , terwijl men in fig u u r e de meeldraadjes
met het s tijltje , i , daar tusschen z ie t, — z ijn ru im eenmaal zoo g ro o t, en donkerder
van kleur , en insgelijks is de p e u l , i , alsmede de zaadkorrel, g , aanmerkelijk grooter.
B ij h vindt men het Vaandeltje afzonderlijk voor gesteld, en bij j het Kieltje met een der
Vleugeltjes, k.
Groeiplaatsen. In gezelschap van den Heer a. a. dornsejffen, Med. Stud. te Utrecht, vond ik
haar in den zomer van 1835 onder de B i ld , op een veld met rogge' achter den koornmolen van dat
d o rp , en tusschen denzelven en het Builen Meijenhagen; en 7 jaren daarna nabij diezelfde plaats
weder, doch toen op klaverland, en geheel over den grond uitgespreid.
Huishoudelijk gebruik. Zij is eertijds gehouden voor eene verscheidenheid van Vicia Cracca,
en dient, even als d e z e, tot een aangenaam voeder voor al het vee. De duiven vallen veel op het
zaad, en de bloemen bevatten veel honig. Op bouwland is zij als onkruid te rekenen, wegens hare
oraslingerende klavieren (Gmelin, mattuschka.)