
EQUISETUM HÏEMALE.
JVinter Paardestaart.
Bijnamén. Schuurbies. Schaafstroo. Groote Paardestaart, Ruwe Paardestaart.
Hoogduitsch. Polier Schachtelhalm. Winter Schafthen. Winter Zapfenfarn.
EngeUch. Greater Rough Horsetail. Shavegrass. Dutch Rush.
Bloeit Julij en Augustus
Ckyptogamie. Bedek tbloeij enden.
Natuurl. Ord. volg. linn. LV. Filices. Conopterides wallr. Equisetaceae rich.
Geslachts- kenmerken. Fructificatio terminalis, in amentum disposita, sqamis peltatis subtus
floriferis constans. De vruchtdeelen eiudelingsch, in een vruchtkastje vereenigd, dat uit schildvormige,
aan de onderzijde bloeijende schubjes bestaat. Sporangia intus longiludinaliler dehiscentia. Aan
de binnen zijde overlangs openbarstende kiemhulsels. Embrya globosa n u d a , filamentis 4 hygrome-
tricis, apice dilatatis, instructa. Kogelronde, naakte, van 4 aan den top verbreede, hygrometische
draadjes voorziene zaadkiempjes.
Soortelijke—kenmerken. Caule subnudo scabro fistuloso. De steng bijna n a a k t, ruw en pijpach-
tig. Yaginae dentibus fere 1 8 -2 0 , demum caducis. Gewoonlijk 18 tot 2 0 , eindelijk afvallende
scheede-tandjes.
De meestal eenvoudige, doch somwijlen ook wel eenigzins g eta k te , steng bestaat als
het ware u it in elkander geschoven p ijp je s , a , welke van boven in eene meer vliesachtige
verwijding , b , overgaan, en daarin het benedeneind van een volgend zoodan
ig omvatten, dat d it daardoor als in eene scheede besloten i s , c. Fa n binnen
bevindt z icb , ter plaatse waar de pijpstukjes elkander ontmoeten, en zoo als bij d ,
aangegeven is geworden , eenige vaste mergachtige zelfstandigheid.
Doordien de nagenoeg zeskantige, gesteelde, schildvormige schubjes, e , eerst zw a rt en
dan nog d ig t op elkander gedrongen z ijn , vertoont het geheele jonge vruchtkatje die
kleur. Naderhand z iet men reeds met het bloote oog aan derzelver onder zijde de 5 o f Q
kiemhulseltjes, f , en door een goed microscoop laat z ich dan ook weldra de gedaante
der zaadkiempjes zelve waarnemen ; welke z ic h , benevens bovengemelde draadjes , bevochtigd
zijnde voordoen zoo als bij g gezien w o rd t, doch anders zoo als fig u u r h
zu lks voor stelt.
Groeiplaatsen. Hier en daar wordt dezelve in overvloed aangetroffen; onder anderen, behalve
in de bosschen bij ter Wo ld e, en aan de Landstraat in het graafschap Zulphen , omtrent Neder-
horst den B e r g , te Loosduinen bij ’s H age, bij Alkmaar en bij Haarlem, en bij Assen en
Zwolle (van hall , Flora Belg. Sept. D. II lsle stuk , p. 9) , ook op ééne plaats op Zuid-Beve-
land (Dr. van den bosgh) , op eenige der zandplaten in de rivier de Waal, b. v. op die tégen over
V a r i k , en op eene ander tegenover Rossum tusschen Thiel en Bommel, en inzonderheid om-
trentDordrecht \ alsmede in menigte op eene plaats in het Spoel bij Kuilenburg.
Geneesk. gebruik. Ofschoon men eertijds een afkooksel van dezelve, van Herba Equiseti ma-
jo r i s , ter genezing van waterzucht en van buikloop aanbevolen, en men de gekneusde plant ook
lot heeling van wonden aangewend heeft, bedienen nogtans onze geneesheeren er zich niet van.
Huishoudelijk gebruik. Zeer algemeen in gebruik bij schrijnwerkers, draaijers en alle werklieden
die aan onderscheiden ligchamen gladheid en polituur willen geven. — Dezelve is hiertoe
verkrijgbaar bij ijzersmifs en droogisten, en wordt tot dat einde zelfs naar Engeland uitgevoerd.
Twijfelachtig is h e t , of zij voor paarden een gezond voedsel zoude zijn.