
JUNCUS TENUI S Wi l ld.
Tengere Bloembies.
KngeUch. Slender Spreading Rush.
Bloeit. Julij.
Hexandria Monogynia. Zeshelmigen Eenstijligen.
Natuurl. Orde volg. unit. V. Tripetaloïdeae. Junci juss. Junceae DG. Juncaceae bartl.
Geslaguts kenmerken. » Perianthium 6-parlilum', sepalis interioribus plerumque paulo brevioribus.
Stamina 6, rarius 3, sepalis exterioribus opposita. Stylus brevis. Stigmata plumosa. Capsula 3-valvis,
3 locularis, polysperma. Een 6-deelig bloemdek, a , de binnenste slippen gewoonlijk een weinig korter.
Zes, of somwglen 3 , tegenover de buitenste slippen van het bloemdek geplaatste, meeldraadjes.
Het stijltje k o rt, en gevederde stempeltjes. De zaaddoos 3-kleppig, 3-hokkig en veelzadig.
Soortelijke kenmerken. Scapo compressiusculo, foliis canaliculatis, anthela patente floribus pseudo-
secundis composita. Perianthii laciniis ovato-lanceolatis acuminatis subaequalibus, capsulam ovato-
ellipticam triquelram obtusam superantibus. De stengen eenigzins zamengedrukt, met gesleufde
bladen, uitstaande bloempluimen en de bloempjes schijnbaar eenzgdig. De slippen van het bloemdek
eirond-lancetvormig, gespitst, nagenoeg even groot, hooger dan de eirond-driekantige stompe
zaaddoos, b.
Dezelve behoort tot de afdeeling met 6 meeldraadjes; welke aan den voet der slipjes in geplant
z ijn , c. Het s tijltje is Z-sp letig, o f liever, eindigt in 3 stempeltjes, welke
eerst g e lijk en effen, d , daarna gevederd, en bijna uitgeleefd hebbende, zoo als in
fi ë ' a gezien wordt, roodachtig gekleurd z ijn . De zaaddoos is nagenoeg eirond, e ;
het driekantige er van naauwelijks zigtbaar $ bij f z ie t men een zaadkorreitje.
Overigens laat zich deze soort dadelijk aan hare lange, ver boven de bloempluimpjes
uitstekende , schutbladen , g , onderscheiden.
Groeiplaatsen. Zij is als in Noord-America en in ons land te huis behoorendo te beschouwen,
in het gebergte van Schotland, in het Koningryk Beijeren in de omstreken van Memmingen,
en door dumortier in de Provincie Antwerpen gevonden geworden. In 1821 heeft de Hoogleeraar van
hall haar bij de B ild aangetroffen, ter plaatse waar dezelve nog altijd groeit, terwgl zij ook op
andere plaatsen aldaar in den omlrek, zoo als vooral achter Westbroeh en onder Maartensdijk, vrij
algemeen is , doch evenwel op verre na niet zoo menigvuldig als in de omstreken van Dongen,
Gravemoer, Loon op 't zand en Rijen in Noord-Braband. In 1824 zag Dr r. b. van den bosch
haar op de heide tusschen Breda en Oosterhout, in welke streken zij ook door den Heer kuyper
v. wascHPENNiNG ontdekt geworden is. Aan den weg tusschen Amersfoort en Voorthuizen vond
de Heer a. a. dornseipfen haar, en in Vriesland, op het Geestumerveld, zamelde de Heer hinxt
er van in.