
SERRATÜLA TINCTORIA.
Verw Zaagblad,
Bijnaam. Gemeen Schaarkmid.
Hoogduitsch. Färber Scharte. Schärte; Färberdistel.
Engelsch. Common Saw-wort.
Bloeit in Augustus en September
Svngenesia aequa lis. Gelijk-Zaamhelmigen.
Natuur l. Ord. volg. lim*. XLIX. Compositae. Zamengestelden. Synanthereae aicn .
Cynarocephalae Juss.
Geslachts- kenm erken. Invólücrum imbriéatum , squärnis inérmibüs. Een overliggehd omwindsel,
met ongewapende schubben, a. Reccplaculum paleaceum. De vruchtbodem stoppelig, b. Pappus
pildsus rigidüs persistens. Het Zaadpluis harig stijf en o verblijvende.
Soortelijke kenmerken. Foliis argute serratis glabris, basi subpinnalifidis. De bladen scherp-
gezäagd , onbehaard, aan den voet meer of min vindeelig. CoryEbbo fästigiato. Een overal even
hóoge bloemtuil.
De hier a f geheelde plant behoort tot de allerzeldzaamste welke onze Faderlandsche
grond oplevert. In de grootè plant en-famielje der Zamengestelden (Compositae), is
haar onder zoodanige gewassen eene plaats aangewezen geworden, welke geene andere
dan buisvormige bloempjes hebben. Zoo een, in dek zelfs geheel vöorgeStéld, z ie t men
er u it deze plant bij c ; zijnde een zeker aantal van dezelve b ij elkander geplaatst
in ieder der bloemhoofdjes, maar met d it onderscheid dat hier dikwijls sommige
der bloempjes alleen slechts de mannelijke, andere alleen de vrouwelijke bevruch-
tingsdeelen volkomen ontwikkeld hebben: zoo als voor het eerste bij c en d , voor het
laatste hij e gezien wordt $ weer andere z ijn tweeslachtig, f. E lk dezer buisbloempjes
is boven op het toekomstige zaad ingeplant, en aldaar van eenige borstelvormige haartjes
, g , omgeven, welke, bij h op het rijpe zaad voor gesteld, het boven reeds genoemde
Zaadpluis z ijn .
Groeiplaatsen. Vóór dat de heer a . Vos öouwink dezelve op den Havelterbergb'^ Steenwijk, en
nabij Meppel, gevonden h a d , was er van dezelve nog geene andere groeiplaats opgegeven, dan die
waar zij het eerst door den Heer de beijer aangetroffen is geworden, namelijk, tusschen Nijmegen
en Malden. In den zomer van 1841 vond ik haar hier én daar op met kretipelhout bewassen hei
tusschen Malden en de Meeriöijk, bij het dorp Be ek, alsmede in het zoogenaamde Hengstdal
achter Uhbergen, en in dien Van 1842, in gezelschap vän den Hr. p. j . kraahwinkel , op
eerstgemelde plaats in grootere menigte.
Huishoudelijk gebruik. Zij k a n , volgens linnaeus en anderen (Schwed. Abhandl. Bd. XXIX.
p. 145), tot het gêèl verwen van wollen stoffen dienen. Later heeft men wel aangemerkt, dat er zoo
vele andere grondstoffen zijn om deze kleur te verkrijgen, dat men deze plant daartoe wel ontberen
k a n , doch dit neemt het eerste niet weg , en zelfs zijn er die beweren dat dezelve als verwplant
verbouwd wordt. Reum , Oek. B o ta n ., p. 210. — Hare jonge bladen worden door de Schapen
gegeten.