
DELPHINIUM CONSOLIDA L.
Veld Riddersporen.
Bijnaam Wilde Riddersporen. Kalketrip.
Hoogduitsch. Feld Rittersporn.
Engelsch. Field Larkspur.
Bloeit Julij, Augustus ©.
Poltandria. Trigynia. VeelhelmigeD. Driestijligen.
Natuurl. Ord. volg. linnaeus XXVI. MuUisiliquae. Ranunculi. juss. Ranunculaceae lindl.
Ranunculacearum Tribus III: Helleboreae DG.
Geslachtskenmerken. Calyx coloratus, 5,6-partitus, sepalo superiore calcarato. De Kelk gekleurd
, 5,6-bladig, bet bovenste blad gespoord. Corolla 4-petala, superiora calc a ra ta , calcaribus
inclusis , vel petala omnia in unum calcaratum coalita. De bloemkroon vierbladig: de bovenste bloembladen
gespoord en de sporen ingesloten|l|ÉÉ of al de bloembladen tot een enkel gespoord blad za-
raen gegroeid. Capsulae 1,3,5, polyspermae. E en , drie of vijf, veelzadige zaaddoozen.
SooRTELUKE-KENMERKEN. Corolla monopetala. De bloemkroon e'enbladig. Gaule divaricatim ramoso.
De steng uitgespreid-takkig. Racemis paucifïoris. Schaarsbloemige bloemtrossen.
Met gevulde o f dubbele bloemen is dezelve door v. schlechtendal in Duitschland gevonden geworden
(Linnaea, Bd. X II. p. 6 8 6 / , en komt zij hier en daar in onze bloemtuinen voor,
doch zoo als zij gewoonlijk op het veld groeit is zij het bevalligst j en voor bewonderend
onderzoek het leerzaamst. — De bloem vertoont zich op het eerste gezigt als uit 6 , o f
als men wil uit 7 , deelen te bestaan; gelijk bij a te zien is. Vijf hiervan zijn gekleurde
kelkbladen, c, het zesde, b , stelt, door zamengroeijing tot een geheel geworden, de Bloemkroon
daar, en het zevende maakt het Spoortje, d uit: dat een verlengsel van het bovenste kelkblad
i s , en van binnen een tweede spoortje bevat, dat tot de zamengegroeide bloemkroon-bla-
den behoort, e. Dit overlangs geopend zijnde ziet men, f , de inhechting der meeldraadjes,
en bij g de tot een enkel ligchaampje zamengewassen stampertjes; en alzoo ook slechts eene
enkelvoudige zaaddoos, h , gevormd worden: waarin eenige zaden zoo als, onder sterke vergroo-
ting, bij i.
Groeiplaatsen. Veel te Maurik, in de Betuwe, de gorter. Bij Nijmegen, de beuer. Bij Arnhem,
vrudag zijnen. Bij Utrecht, op bouwland.omtrent Klein-Ameliswaard, aan den Spoorweg tus*-
schen Vechten en Bunnilc, en op eenige velden tusscben Kothen en Wijk bij Duurstede. Ook in
korenlanden onder s'Gravesande, in Zuid-Holland, en in de omstreken van Breda.
Geneeskundig Gebruik. Zij bezit eene zamentrekkende kracht, en naar het gevoelen der Ouden
het vermogen van wonden te heelen ; waarom zij eertijds bij de Apothekers, onder den naam van
Herba et Flores Consolidae regalis (ook wel Galcitrippae) wel bekend was. In latere tijden is een
aftreksel van de zaden tegen sommige gevallen van aamborstigheid geprezen geworden, en heeft men
bevonden dat van de steng en de bladen een krachtig schoonheids-middel (cosmeticum) te bekomen
i s ; maar tevens dat dit voor de h u id , en dus ook voor de gezondheid, zeer nadeelig was.
Huishoudelijk-Gebruik. Sommigen droogen de bloemen en doen ze bij snüif-tabak, om die daardoor
aangenamer te maken. Haar uitgeperst sap geeft eené groene v e rw ; met aluin gekookt eene
blaauwe. De bijen trekken er eene menigte honing van. mattüschka.