
PYROLA MINOR.
KortstijUg Wintergroen.
Hbogduitsch Kleines Wintergrün. Kleines Birnkraut.
Engelsch. Lesser Winter-green.
Bloeit in Junij en July %.
Decandria. Monogynia. Tienhelmigcn. Eenstijligen.
Natuurl. Ord. volg. linn. XVIII. Bicornes. Tweehoornigen. Pyrolaceae. lindl. Monotropeae. nutt.
Geslachts kenmerken. Calyx 5-partilus. De kelk vgf-deelig. Petala 5. Vijf bloembladen. Capsula
5-locularis, apice dehiscens. De zaaddoos 5 -h o k k ig , aan den top openberstende.
Soortèlijke kenmerken. Floribus racemosis dispersis. Verspreide trosvormende bloemen. Slami-
öibus pistiflisque rectis. De meeldraadjes en stampertjes regt.
Met vroeger a f geheeld en beschreven rondbladig Wintergroen (D. III. pl. 188) za l men
deze soort niet lig t verwarren, doch onder den vorm waaronder z ij tot nog toe in
ons vaderland steeds aangetroffen is geworden verschilt dezelve, naar het gevoelen
van sommige Kruidkundigen, zooveel van de ware Pyrola minor van linnaeus , dat er
a ltijd nog tw ijfe l over b lijft o f z i j daarvan soortelijk te onderscheiden is o f
niet. Zoo vindt men haar b ij bluff * en fingerhuth (Compend. Florae G e rm .),
nog Pyrola rosea Sm. genoemd, niettegenstaande dat smith z e l f (The Engl. F lo ra ,
vol. II. p. 257) h a a r, na herhaald onderzoek, met P. minor L. voor eene en dezelfde
plant gehouden heeft.
Va n het rondbladig Wintergroen (Pyrola rotundifolia L.) verschilt z i j , meer dan het op
even daarvan aangehaalde plaat te zien i s , door meer elliptische, gekartelde, minder
leder achtige, niet zóó g la n z ig e , en naar verhouding tot de gansche p la n t grootere
bladen; door eene vierkantige, somtijds een weinig gedraaide steng, zoo als b ij a
gezien wordt $ waar zich tevens een verdord schubje vertoont, hoedanige meer onder
aan de steng z ijn , b. Voorts heeft z i j kleinere, meer o f minder rozenroode bloemen,
in eenen kelk met korte, puntige slippen, c , rondom het vruchtbeginsel naar elkander
toegebogen meeldraadjes, d , en een kort en regt s tij ltj e , met stervormig-vijf-
straligen stempel, e. De naar boven breeder wordende, en eindelijk hoog-oranjekleurige
meelknopjes, hebben 2 groote openingen, f. De 5-bokkige zaaddoos, aan den
to p , g , openberstende, bevat vele zaadjes, waarvan één, vergroot, bij h te zien is.
Groeiplaatsen. Op vele plaatsen in de bosschen bg Velp en Rheede; ook aan de B ild , bij
Utrecht V H .: omstreeks laatstgenoemde plaats achter Houdringen, op Beerschoten en op Jagt-
luster-Eng.
Huishoudelijk gebruik. Zij schijnt even als de Pyrola rotundifolia tot leerlooijen te kunnen
.dipnen, en door de schapen niet te worden aangeroerd.