
VIOLA STAGNINA K i t a i b e 1. M, en K,
Dras-Viooltj e.
HoogduiUch. Morast Veilchen. Gräben Veilchen.
Bloeit in Junij r]ft.
P en ta n d r ia . Mo k o g y n ia. Vijfhelmigen. Eenslijligen.
Natuur l. Ord. volgen» l in n . XXIX. Campanaceae. Kioleae DG. f^iolaceae, l in d l .
G eslaghts-k enm e r k e n . Calyx 5-partitus, luciniis infra basin produclis, De kelk 5-deelig, met
onder aan den voet verlengde slippen. Pelala 5 , inaequalia; supremum majus basi calcaralum. Vijf
ongelgke bloembladen; het bovenste grooler en aan den voet gespoord. Anlherae coalitae; apice
membranaceae. De helmknopjes zamengegroeid, mei vliezigen top.
So o r t e l ijk e k enm e r k en . Glabra; caule erecto triquetro, foliis cordato-lanceolatis crenatis. Onbehaard
; met driekantige steng en hartvormig-lancelvormige gekartelde bladen. Slipulis lanceolatis
herbaceis serrato-dentatis. Lancetvormige, kruidachtige getande steunblaadjes. Appendicibus calycis
calcar aequantibus. De aanhangsels van den kelk nagenoeg even groot als het spoortje.
Het is ons begeeren, en hier ook de p la a ts , n ie t, om er hij s til te staan dat sommigen
Viola slagnina k i t . niet soortelijk onderscheiden willen hebben van V. laclea S m. ; doch
na exemplaren van het Bleekbloeijende Viooltjo onzer Flora Belg. Sept., —- door. den Heer
j . w t t ew a a l l gevonden, — met het hier a f geheelde, alsmede met PI. 445 in Eugl.
Botany vergeleken, en na wijders met meer schrijvers geraadpleegd te hebben, houden
wij er ons niet van terug d it met bovengemelden naam te laten optreden (*).
Het groeit regt op in de hoogte, heeft eene zeer duidelijk driekantige steng, langs den
bladsteel neêrloopende en grootendeels hartvormig-lancetvormige bladen , waarvan vele
doorgaans meer o f min toegevouwen voorkomen. — Door kleine, voor het bloote oog
naauwelijks zig tb a re , haartjes, is de ondervlakte der bladen, a , eenigzins r u w , __
de steunblaadjes, b , z ijn bladachtig en getand; die ter halve hoogte van de p la n t
langer dan de helft der bladstelen, en de bloemstelen nu eens langer, dan iets korter
dan de bladen. — De laatst bloeijende bloemen z ijn steeds kleiner, en geheel wit; het
spoortje, c , is groenachtig en flaauw-ingekerfd, en bijna van de lengte der aanhang-
seltjes van de kelkbladen, d .— De meeldraadjes, e , staan, over elkander liggend, om
het van voren aan deszelfs top van eene opening voorzien zijnde s tij ltj e , f; hetwelk
men bij g , op het vruchtbeginsel, bij' ver g r ooting voor gesteld vindt. — De 3-kleppige
zaaddoos, h , is gerimpeld, en vertoont opengesprongen zijnde, i , verscheidene zaadjes, j .
De verschillende deelen z ijn in Fig. B naar de natuurlijke grootte afgebeeld.
G ro e ipla a t sen . Op ’s winters onder water stuanden heiachligen veengrond onder Achttienhoven
bij Utrecht. — Het is aldaar, bijna gelijktijdig, gevonden geworden door de HH. c. f . KRaPELiEN, Apotheker
, en e d . w e n c k , Evangeliedienaar bij de Broedergemeente, te Z e is t, en door reeds meer
genoemden Heer gevers d ey n o o t.
Hu ish o u d e l ijk g e b r u ik . Zal evenmin als Viola p a lu s tr is , Dl. V I, A’°. 412, voor hef vee
geschikt zijn.
(*) merken bij deze gelegenheid aan, dat wi] het Compend. Florae Germ.
1836, tot babis ónzer diagnostische nasporingen gesteld hebben : ten einde op die
Doolhof yan Botanische oneenigheden te blijven yerkeeren.
yan ox.üv? en vijgbrdüth, Ed.
wijze n ie t g edurig mede in
a lt.
h e t