
CRYPTOGAMIA.
Bedektbloeijenden.
Natuurl. Ord. volgens linn. LVI. Musci. Musci frondosi hedw.
Tribus III. Polytricheae: Capsula terminalis subimmersa -vel exserta, oblonga vel cylindrica, in-
terdum angulata, saepius recta. De zaaddoos eindelingsch, nu eens meer o f min besloten dan weder
uitspringende, langwerpig of cylindrisch, somwijlen kantig, gewoonlijk regtopstaande. Peristoma duplex
, vario modo abortivum: externum vel nullum vel dentibus 8 , 16, 3 2 , 36, 48, 64 constans;
internum ex membrana vel dentibus vel ciliis compositum. De binnenmond dubbeld, op onderscheiden
wijzen misdragende: de buitenste of niet aanwezig, of uit 8 , 16, 3 2 , 3 6 , 4 8 , 64 tandjes bestaande;
de binnenste uit een vlies, of uit tandjes, of uit wimpers gevormd. Caules plerumque simplices,
erecti. De stengen meestal eenvoudig, regtstandig.
1. PO LYT R ICHU I URNIGERUM L.
Urne-dragend Vrouwenhaar.
Engelsch. Urn-headed Hair-moos.
Draagt vrucht in Junij , Julij. if,.
Geslachts-Kenmerken. Capsula terminalis. De zaaddoos eindelingsch. Peristoma simplex brevissime
16-64 dentatum. -De binnenmond enkelvoudig, met 16-64 zeer korte tandjes, a. Capsulae orificium
membrana peristomatis dentibus prebensa tectum. De opening van de zaaddoos met een in de tandjes
van den binnenmond ingevat vliesje bedekt, b. Calyptra pilis defiexis hirsula. Het buikje, c,
nederwaarts ruig-harig.
Soortelijke Kenmerken. Caule e basi subrepente adscendente ramoso. De steng aan den voet eenig-
zins kruipende en dan opgaande, getakt. Foliis lanceolatis argute serrulatis strictis. De bladen lancetvormig,
scherp ge tan d , gestrekt, d. Capsulae erectae cylindricae operculo conico-acuminato incur-
viusculo. De zaaddoos, f , regtstandig > cylindrisch, met een kegelvormig-gespitst en eenigzins gekromd
dekseltje, e.
Groeiplaatsen. Op Hei- en hooge Zandgronden. Bij Elmerink omtrent Deventer. Op Beekhuizen
bij Arnhem. Bij Nijmegen, (Flor. Belg. Sept) De bier afgebeelde werd door mij tusscben Beek en
de Meerwijk bij Nijmegen gevonden; achter de Bild, bij Utrecht, vond Dr. P. J. kraamwinkel haar.
Tribus I. Hypneae. Zie bij de vorige Plaat.
2. FONTINALIS ANTIPYRETICA. L.
Groot Bronmos.
Hoofjd, Quellmoos.
Engelsch. Great Water-moss.
Draagt vrucht in Augustus, September, lf.
Geslachts-Kenmerken. Capsula lateralis oblonga. De zaaddoos zijdelingsch, langwerpig, a. Peristoma
exterius dentibus 1 6 , lanceolatis, acutis, erectis; interius conus membranaceus reticulatus. De
buitenste monding met 16, lancetvormige, spitse, regtstandige tandjes, b., de binnenste c , uit eenen
vliezigen , netvormigen kegel bestaande.
Soorteluke Kenmerken. Caule fluitante vage ramoso. De steng vlottende en verspreid-getakt. Foliis
trifariis triquetro-carinatis acutis complicatis subserrulatis, enerviis; perichaetialibus ovatis. Driereijige
driekantig-gekielde, spitse, toegeplooide, eenigzins zaagtandige, ongenerfde bladen, d. ; die van den
moskelk, e , eirond. Capsulae subsessilis cylindricae operculo conoïdeo obtuso. De zaaddoos nagenoeg
ongesteeld, cylindrisch, met een kegelvormig-stomp dekseltje, f.
Groeiplaatsen. In min of meer stroomende wateren. Te Hillegom, en bij Leuvenum en Amsen in
Gelderland. Bij de Bildt en Doorn. Bij Zwolle. (Flor. Belg. Sept.) — Aan de Hoogemorsch en
onder Voorschoten, bij Leijden. Op vele plaatsen in Vriesland, meese, bij de gorter. Omtrent
Chartroyse, bij Utrecht, gevers deynoot. Bij Leyden, Dr. dozy ; doch onvruchtbaar. Onder Baambrug-
ge door mij zelven, maar breeder van b lad , en ook onvruchtbaar. Rijk aan vruchtjes bij Dordrecht
Dr. v. D. sande lacoste, en op Zuid-Beveland Dr. v. d. rosch.
Huishoudelijk gebruik. Naar men zegt laat zich deze plant moeijelijk verbranden, en zoude zij derhalve
van dienst kunnen wezen om b. v. den brand in schoorsteenen te verhinderen; namelijk door
die met dezelve van binnen te bekleeden.