
Stompbladige Wolfsmelk•
Hoogduitsch. Gemeiner Wolfsmilch. Esels-Wolfsmilch. Eselsmilch.
Engelsch. Leafy-branched Spurge.
Bio eit. Jülij. %.
Mokoecia Monakdria. Eenhuizigen Eenhelmigen.
Nat uur 1. Ord. volg. liric. XXXVIII. Tricoccae. Euphorbiae juss, Euphorbiaceae lindl.
Geslachts-kenmerken. Zie bij de voorgaande Plaat.
Soortelijke kenmerken. Foliis lineari-lanceolatis basin versus attenuatis glabris margine apicis
scabriusculis; involucellis triangulari-ovatis, subcordatis, obtusis, mucronatis; umbellae multifidae
radiis iterato-bifidis; glandulis bicornibus, capsulae coccis dorso punctulato-scabris. Lijn-lancetvormige,
naar den voet toe smaller wordende, onbehaarde, aan den top op de zijden eenigzins ruwe
bladen. De schutblaadjes driehoekig eirond, of bykans hartvormig, stomp, gepunt, a. Do stralen
van den veelspletigen bloemscherm bij herhaling tweespletig; nagenoeg halve maansgewijze kliertjes;
de zaaddoosjes, ƒ , op den rug eenigermate hobbelig-ruw.
In fig . b z ie t men, zoo als d it in deze soort vooral veel voorkomt, het bloemhulseltj e
aan den voet van een paar bladknopjes voorzien, en, g elijk d it bij c afzonderlijk
voorgesteld s ta a t, z ijn hier 4 meeldraadjes aanwezig. Be door deze gedragene meel-
knopjes, d , z ijn nagenoeg van dezelfde kleur als het gladde, bij e vergroote zaad.
Fig. g is eene horizontale doorsnede van het zaaddoos je.
Even als de hier voorgaande, en nog andere soorten, brengt ook deze doorgaans eenige
onvruchtbare takkenn voort, en even als gene verkrijgt deze, door een op hare blaadjes
groeijend klein cryptogamisch gewas (Aecidium Euphorbiae pers.) , somtijds eene zoodanig
veranderde g esta lte, dat men haar naauwelijks herkennen kan. Hierdoor b lijft
dikwijls de géheele p la n t onvruchtbaar, en zoo zich voordoende stelt de Cijpresbladige
Wolfsmelk de Euphorbia degener riv. daar. Heeft men overigens ook bij Euphorbia Gypa-
rissias der gelijke Steng-verbreeding, (Faseialio) waargenomen , als bij sommige andere gewassen
minder zeldzaam voorkomt, b ij deze soort heeft guillemin de verwisseling van
helmdraadjes in stampertjes aangetroffen (*).
Groeiplaatsen. Op zanderige plaatsen op de Waarden aan den IJ s s e l, de IVaal en de Lek.
Bij Hattem, bij Nijmegen, te Rheede boven Arn h em , en pp de Polder haak in het Hoestland,
Prov. Zuid-Holland.
Huishoudelijk gebruik. Ook wordt deze soort door de geiten gegeten (mattuschka) , maar
zij is mede zeer scherp van aard. Op het gebruik van 30 greinen van h a ren , tot poeder gebrag-
ten wortel, stierf eene vrouw binnen den tyd van een half u u r: lindley, Flora Medica, London
1838. p. 194.
(*) Zie Flora oder Botan. Zeit., 20 Jahrg■ I p. 88 , 121 • Möqtjih- T akdoh’s T'eratol., p 212, «n vergelijk het
Algemeen Register op de Flora Batava , p. LXXVIII.