
MENTHA PULEGIUM
Bijnaam,
Hoogduitsch.
Fransch.
Engelsch.
Poley Munt.
Poley.
Poley Münze. Herzpoley.
Menthe Pouliot.
Penny royal» Pudding-grass.
Bloeit July—September.
L .
NatuurI, Ord, volg, linn. XLII. Ferticillatae. Labiatae juss.
Didynamia Gymnospermia. Tweemagtigen Naaktzadigen.
Geslachts- kenmerken. Calyx tubulosus, 5-denlatus, subaequalis. De kelk buisvormig, 5-landig;
de tandjes nagenoeg van gelijke grootte. Corolla tubulosa, limbo 4-parlito; labio superioré latiore
saepius emarginato. De bloemkroon buisvormig, met 4-deeIigen boord; de bovenlip meestal uitgerand.
Semina 4 , in fundo calycis nuda. Vier naakte zaden, e y op den bodem van den kelk.
Soortelijke kenmerkei?. Floribus vertioillalis. De bloemen kransvormende. Foliis ovatis, obtusis,
serralis, subpeliolatis. De bladen stomp, zaagtandig, eirond, kort-gesteeld. Pedicellis glabris, cali-
cibus hirsutis, denlibusque ciliatis. De bloemsteeltjes g lad , de kelkjes behaard, en de kelktandjes
gewimperd. ^taminibus corolla longioribus. De meeldraadjes langer dan de bloemkrooq.
Gewoonlijk groeit dezelve over den grond uitgespreid, en vormt z i j grootere o f kleinere
zoden. doch somwijlen wordt z ij ook in eenen opgerigten stai\d, en nu en dan met
witte bloemen aangetroffen.
J)e blaadjes z ijn door schijnend-gespikkeld, en tevens, even als de k e lk je s, a , alsmede
de bloemkroon van b uiten, b , met haartjes bezet, — De twee bovenste kelktandjes
z i jn , zoo, als voornamelijk b ij c gezien w o rd t, iets langer dan de overige, en
verders z ie t m m in deze zelfde fig u u r , behalve de vruchtbeginsels en het s t i j l t j e ,
ook het vlo kje, d , aangetoond, dat den mond van den kelk to e slu it, en mede een
onderscheidmd kmmerk daarstelt.
B i j f z ie t men, in de buis van de bloemkroon, de inhechting der meeldraadjes.
Groeiplaatsen. Onder opgerigten vorm vond ik dezelve op een laag weiland te V"arik, in den
Tielerwaard, en met witte bloemen is zij, onder anderen, door de HH. abeleveic bq Heumen aangetroffen
geworden; alwaar zy in haren gewonen vorm en stand in menigte voorkomt. Door Dr. v. n,
sande lacoste is zij bij Grave groeijende gezien, en by 'sHage door den Hr. vrijdag zijnen, terwijl
zij overigens reeds door de gorter in het Zutphensche, in Overyssel, cn omtrent JVamel, tegen
over T ie l, ontdekt is geworden.
Huishoudelijk gebruik. Oudlyds is z ij, onder den naam van Herba P u le g ii, niet alleen in de
Geneeskunst in gebruik geweest, maar genoot zij ook eene nog grootere achting dan de andere soorten
van Munt. Thans wordt zy , al hoewel nog in onze Nederl. Apotheek voorkomende, weinig
of niet meer aangewend. Wijders heeft men gemeend dal dezelve, zoo als dit ook hare (Latijnsche)
bijnaam zal te kennen geven, dienen kan om er de vlooijen mede te verdrijven. In Engeland plagt
men dezelve, kleingesneden, tot een mede bestanddeel voor bloedbeuling te nemen. Zy wordt van de
schapen zeer bemind , en de Bijen trekken uit hare bloemen veel honig.