
B R O M U S giganteui.
Voeder Dran k.
Hoogduitsch. Futter Trespe.
E ngelsch. Tall Brome.
N ederd. Bynaam. Reusachtig Zwenkgras.
B lo eit Jul'y tot September % .
T r i a n d r i a D i g y n i a . D r i e m a n n ig e n T w e e w y v ig e n .
N a tu u r!. R a n g volgens l in n . iv. G ram in a , Grasfen.
Geslachtskenmerken. Calyx 2-val vis, K e lk beflaande u it twee K lep jes, a . Spïcu-
la oblonga, teres, difticha; het A a r tje langw erpig, ro n d , welks Bloempjes in twee reijen
fla a n , b. Arista infra apicem, de N a a ld , uitgaande beneden den fp its van h et buitende Bloemblaad
je o f K le p je , c . 1
. Soortelyke Kenmerkbn. Panicula nutante, met eene knikkende P lu im . Spiculis qua«
drifloris, vierbloemige A a r tje s . Aristis brevioribus, korte N aalden . 1
E en e P la n t in haar geheel verkleind a f geheeld by A. H e t bu itenjle Bloem blaadje met
deszelfs N a a ld d . H e t binnenjle Bloem blaadje tonder N a a ld e. Meeldraden en
Stam per f . H e t Z a a d g . D e Bloemftelen komen by paren u it eiken knoop van
den H a lm . D e A a r tje s 'zy n fom lyds 3- en dikwyls meer dan tpblóem ig. D eN a a l-
den zyn la n g , en dikwyls langer dan de A a r tje s : ty zyn fy n er dan hoofdhaar en (la p ,
w aardoor, a ls mede door het knikkende van de P lu im , de P la n t dikwyls hetvoorkomcn
h eeft van eene verflenste P la n t. D e Bladen zyn zeer breed en za ch t. D e ze is eene
der hoogfle G ra sjen , groejende to t de hoogte van 5 voeten. A ls overblyvende P la n t
onderfcheidt zy zich van de meeste van haar g e jla ch t, die éénjarig zyn .
G roeiplaatsen. Op vochtige en vooral befchaduwde gronden.
Buiten Leyden langs de hooge M o rsch , vooral over het H a a g fc h i Schouw f. In het
H a a g fch e Bosch f . — By het Huis ten D on k te Overm aas, en op het Boschjes E ila n d by
R o tterdam , en elders.
Huishoudelyk Gebrüik. Reeds door l in n e u s opgegeven als gegeten te worden
door Paarden, Runderen, Schapen en Geiten. Het is inzonderheid J. G. D. Schreber,
welke in zyn voortreffelyk werk, B efchreibm g der G r a fe r , deze Plant als voeder heeft
aangeprezen. De proeven door een Rimrod daar mede genomen, en door S c h r e b e r
vermeld, hebben met regt de aandagt der Huishoudkundige Landbouwers opgewekt. Het
vee eet dit gras gaarne. De grootte en zachtheid der Bladeren, de late bloeityd, later
dan van eenig ander gras, en het overvloedige hooi daarvan te winnen, bevelen hetzelve tèii
flerkfle aan: inzonderheid groeit het welig onder boomen, waar anders zoo moeilyk goed
Gras te winnen is. Het kan ten minste tweemaal ’sjaars gemaaid'worden, en de tweede
fnede is vooral niet minder dan de eerde; zelfs oordeelt Rimrod, dat het 3- en 4-maaï
zou kunnen geCieden worden in een jaar. Om deze redenen heeft men in D uitsch ia n d thans
van dit Gras zaad gewonnen, om er weiden van aanteleggen; en is hetzelve onder de
Graszaden, die onlangs van wegens het Ministerie van Binnenlandfche-Zaken aan deCom-
misfiën van Landbouw in het Roningryk H o lla nd tot dat oogmerk zyn gezonden, mede
gedistribueerd. In E n g ela n d , waar men zich op het kweeken van afzonderlyke Graszaden
vooral toelegt, heeft men echter dit Gras hiertoe niet waardig gekeurd; en het bevreemdde
ons, door W. S o l e in zyne naauwfceurige opgave van Grasfen in the letters
o f the B a th Society vol. IX . te vinden opgeteekend, dat dit ‘Gras, even als alle de. foorten
van Dravik, door geen beest gegeten wordt.