rige , .fchoon men de breuken niet befpeurt,
waarvan deeze twéé ribben zouden kunnen zijn
afgebrooken ; de andere z ijn , overhet algemeen,
minder bolrond en meer uitgerand , en zoo dit
kenmerk niet aan de uitwerkzelen van de drukking
zij toëteichrijven en deeze fchildpad nooit
meer dan zeven ribben gehad hebbed moet
men dezelve enkel als èene verfcheidenheid be-
fchouwen; want zij heeft anders de volmaaktfte
gelijkenis met de voorige. Zij is uit de fteen-
groeven van Melsbroeck en koömt uit-het Ka-,
binet van de Akadémie te Brüsfel.
N . IV heeft twaalf duimen lengte en tien
duimen en vier lijnen breedte; het is ook het
binnenfte gedeelte van het fchild van eene van
dezelfde fchildpadden, hebbende aan elke zijde
agt ribben, die zeer duidlijk en wel bewaard
zijn. Deeze koomt ook uit het Kabinet van
B U R T iN , maar men moet die niet aanzien
voor die, welke hij in zijne Oryctographie heeft
hiaten graveeren ; hij is wel zeer fraai’ , maar
minder volledig, gelijk de volgende befchrijving
ons zal leeren.
, , Het belangrijk ftiik” (zegt b u r t i n in
zijne Oryctographie van Brusfcl p. 93.) „ dat
y9 op PU V verbeeld ftaat, is meer dan der-
„ tien duimen Franfche maat lang en meer
„ dan
„ dan tien breed. Het is het bovenst gedeelte
,, van het fchild, van binnen o f in het holst
, , gedeelte gezien; het is yolkooihen wel be-
5, waard gebleven, behalven dat het, hier en
„ daar, in den rand wat afgefchilferd is , en dat
„ ’er door de onvoorzigtigheid van de arbei-
„ ders aan het onderst eind een ftuk a f is; maar
„ die kleine gebreken maaken het voor den na-
,> tuürkundige nog dierbaarer, die daaruit kan
„ oordeelen over de dikte van de fchaal en het
„ verfchil tusfchen dezelve en den fteen, die
, , haar bedekt, op welken men overal het 'in-
„ drukzel van het fchild kan herkennen. De
, , afbeelding, die ik *er van geef, is zoo ovef-
, , eenkomftig met het ftuk ze lf, dat zij meer
„ dan woorden zegt om *er eene befchrijving
„ van te geeven. Ik zal mij dan te vrede hou-
„ den met te doen opmerken dat de fchilden
„ van den rug tusfchen de zijdelinglche boven-
„ fte naaden eindigen in twee ronde holten en
„ door eene diergelijke tusfchen de twee on-
„ derfte ribben. De holten toonen, naar aüe
„ waarfchijnlijkheid, de plaatfen aan, daar de
„ banden eindigden, die het dier aan zijn fchild
,3 vasthechtteden: men kan dezelve veigelijken
13 met het geraamte van de fchildpad, waarvan va-
»3 l i s n i e r i eene afbeelding heeft gegeeven.
» Dit