van een goed geregeld werk over dat onderwerp.
Daar is nog eene andere omftandigheid, die
de vordering van de wijsgeerige natuurlijke historie
, dat is te zeggen, van de befpiegeling
van de natuur, in haare betrekkingen met die
reeks gebeurtenisfen befchouwd, die op onzen
aardbol plaats gehad hebben in tijden, 'die zig
in de duisterheid der eeuwen verliezen, bijzonder
gefluit heeft. Deeze omftandigheid ‘is dat
de groote feiten, de punten van herkenning,
die gefchikt zijn om die gedenkwaerdige tijdperken
te bapaalen, ons flechts op eene te afgezonderde
en te bepaalde wijze, te zeer fluks wijze
voor degeene, die ’er zig mede bezig hielden,
zijn overgeleverd, zoo dat zoo veele verfpreide
bouwftoffen zonder verband, zelfs door de be-
kwaamfte hand, nooit met genoeg vastheid hebben
kunnen gebruikt worden óm ’er een duurzaam
gèbouw van te ftichten.
Verre van ons dat wij daardoor zouden willen
af keuren hetgeen gedaan is door geleerden
van eenen grooten en billijk verdienden roem,
die dat fchoon en verheven gedeelte van de natuurlijke
historie met een floutmoedig1 dog hebben
durven befchouwëri; maar het is hiér minder
de fchuld van de menfchen dan vari dè tijden.
I Een groot aantal kundige en arbeidzaame beoefenaars
der natuurlijke historie heeft ons veele
werken^'óver eene menigte gegraaven zee-lig-
haamen uit de klasfe der hoorns en fchulpen o f
der madreporen nagelaaten, omtrent welke zij
moeijelijke nafpeuringen gedaan hebben; maar
men is desniettegenftaande dikwijls onzeeker omtrent
de geflachten en fborten, welke zij hebben
willen befchrijveii, omdat ’er toen nog gee-
ne geregelde werken. over dekennis der hoorns
en fchulpen en andere voortbrengzelen van de
zee in wezen waren*
Maar terwijl wij alle recht doen aan de geleerden
, die ons voorgegaan z ijn , en wèlker
kundigheden onze fchreden verlicht hebben,
moeten wij hoopen dat men weldra nog iets
beters zal doen: zoodanig is ook de voortgang
van ’s menfchen geest dat zij, die na ons koo-
men zullen , het nog veel beter zullen maaken;
dit moet, men voorzeeker hoopen; want; het
zijn alleen de onbekwaamheid of de laage eigenbaat
die zig alles willen toeeigen en,
Laaten wij dan, terwijl wij poogingen doen
om op eene vaste' wijze die mepigte van vreemde,
lighaamen, die voorheen in de zee o f op het
land geleefdbebben , en welker, ontelbaare over-
blijfzels» een gedeelte van de viste bouwfloffen
c 3 van