die wat uit den weg lag, waarin hij ons meende
te brengen om ons te laaten zien wat men ’er
weinige dagen geleden ontdekt had.
Het was niet gemaklijk te begrijpen wat mefl
mogt willen zoeken onder zoo veele boogen,
die ons van alle kanten omringden. Naardien
egter die jonge officier * die zeer bekwaam was,
z ig dagelijks oefende In het opfpeuren van deeze
gangen en in het opneemen van dit gedeelte van
den berg, om aHe de gangen te zoeken, die met
het fort St. Pieter gemeenfchap zouden kunnen
hebben, kwam hij weldra terug en verzogt ons
hem te willen volgen. Hij had eerst eenen fbl-
daat met een fakkel in den gang geplaatst , dies
wij gongen verhaten, om ons bij onze wederkomst
tot verkenning te dienen. Naauwlijks
waren wij honderd fchreden regts af voortgegaan
of wij bevonden ons in eenb wijde en hoo*
ge galerij, maar die van de andere daarin ver-'
fchilt dat de twee muuren, die haar vormen door-
loopen, dat is geene zijdelingfche openingen
hebben, terwijl de andere overal boogen hebben,
die den reiziger verwarren en hem geduu-
rig blootftellen aan het ge vaar "van- te ver dooien.
Hier bevindt men zig integendeel als in eene
lange breede ftraat, die enigermaate van. de andere
is afgefcheiden, en die van verre geene andere
©pe^
open in g fchijnt te hebben dan die, waardoor men
’er in gekoomen is.
Wij waren tot in de helft van dat hol gevorderd
wanneer wij bij het fakkel-licht i n d e
verte iets zagen leggeh dat. naar een mensch
geleek, dat op den grond lag uitgeftrekt als
o f hij (liep. Dit vermoeden fcheeri zig te bevestigen
naar maate wij meer naderden j en dat
mensch wekte 'onzë aandacht meer en meer o p ,
wanneer het licht, dat hem nu begon te befchij-
nen, ons in hem een lijk deed befpeuren. De
plaats, 'de toeftand van dien ongelukkigen wekte
bij ons eene verbaasdheid, van afgrijzen verzeld.
Het was niet meer dan een uitgedroogd geraamte
, dat gekleed was; naast zijn hoofd lag een
hoed, zijne fchoenen waren van zijne voeten en
bij zijne eéne hand lag een roozen-krans. Men
giste aan zijne kleeding dat hij een arbeider moest
z ijn , die, iri die onderaardfche gangen verdoold
geraakt zijnde, aldaar van honger en wanhoop
geftorven was, De ftaat van vplkoomen uit-
drooging, waarin hij zig bevond, deed gisfen
dat het meer dan zestig jaaren moest geleden
Zijn dat die rampzalige zig in dat uitgeftrekt graf
levendig had begraaven.
Het. is waarfcfijjn.lijk dat ’er zedert dien tijd
niemand in deeze galerij geköoroen was; het
E 3 was