zeggen van een ander afzonderlijk ftuk been
van elf duimen lengte , op den rand van het.
ftuk geplaatst.
Maar dat dit fraai ftuk zeer aanmerkenswaardisr
maakt zijm drie verfteende Terebratula fo f ano-
mies) van (twee verfchiltende-foorten'j in den-
zelfden fteen ingekorst en volkoomen wel be waard
gebleven. Die twee foorten zijn nog volftrekt
onbekend; eene derzelve gelijkt naar de Ammia
pectiniforme van g m e l i n . Men zal dezelve
meer vergroot dan zij hier zijn afgebeeld vinden
onder de gegraaven en verfteende fèb'ulpen.
Het ituk is m het Müfeuöï van Natuurlijke
Historie te Parijs« Éj
*
ANANDER
GEWE I VAN EEN V I ER VOE TIG
DIER, NAAR DEN ELAND
GELIJKE ND E.
EN V ER S CHI L L ENDE BEENDEREN
NAAST EENE SCHULP.
P L A A T X V I .
D e tak, dien men aan de flinker-zijde van
den fteen, op deeze plaat afgebeeld, ziet, heeft
elf diiimen en zes lijnen hoogte en vijf duimen
zes lijnen breedte van onderen; hij eindigt in
vier langwerpige tepels, van welke de middenfte
dubbel zijn., hetgeen in Jiet geheel zes punten o f
a^nhangzels vormt. Dat gedeelte van het gewei
heeft meer overeenkomst met het gewei van
den eland dan met dat van enig’ ander dier van
dat geflachti' V*
De beenachtige r ib , die in het midden van
den fteen is , is ten naasten bij van dezelfde
lengte als het gewei, dat ik hier boven befchre-
ven heb; derzelver breedte is twee duimen; de
gedaante is ï gedraaid en derzelver net wijze zelf.
ftandigheid is fponsachtig, gelijk die van zekere
viervoetige land - dieren ; ma r die kenmerken
zijn niet genoegzaam om dat been , o f liever
dat