40 I N L E I D I N G .
ouderdommen en allerleie grootte., enige foorten,
die zoo teder en broos, zijn , dat ’er niet geene
mogelijkheid aan te denken is dat die lighaamen^
zoo dun als papier, *door ftroomen van verre
hebben kunnen aangèfpoeld worden; daar is re«-
den om daarentegen te vermoeden dat de vloei-
ftoffe, waarin zij geleefd en zig voortgeteeld
hebben, hun de geboorte heeft gegeeven op de
plaats zelv e, daar men hsn thans aan treft, o f ten
minsten op, plaatfen, die niét verre kunnen ver»
wijderd zijn.
Men oordeele hoe gefchikt eene plaats, zoo'
belangrijk door zoo veele voortbrengzelen van
den alouden Oceaan , wezen zoude om een groot
licht te verfpreiden over de laatfte omwentelin*
gen op de aarde, zoo bekwaame mannen zig
wilden bezig houden met eenen volledigen arbeid
over deeze doffe. I
Men zou daartoe eeïie ‘topographifche kaart
moeten geeven van de plaats, daar zoo , veele
hoorns en fchulpen onder den grond liggen , ge.
lijk ook de doorfnede van de verichillende laa-
gen, waaruit de berg bedaat; als dié kaart gemaakt
ware, zouden alle de gedachten, alle de
foorten van hoorns en fchulpen, hoe'groot hun
getal ook z ij, zorgvuldig moeten worden afge.
beeld, naauwkeiirig befchreven, en de bekende
wewedergaden
, waarmede verfcheiden van dezelve
overeenkomst hebben , op eene juiste wijze aangewezen
, g die geen twijfel, geene misvatting
konde onderhevig zijn omtrent de verfchillende
breedten, daar deeze leevende wedergaden thans
bcftaan.
i Dat :zuJk een ’werk nog niet is ter uitioer ge-
bragt,koomt daardoor dat het groote moeije-
lijkheden in heeft, en eene, die de minste niet
is , gelijk ik boven reeds gezegd heb, is dat mem
zedert langen tijd eene.goede rangfehikking van
de hoorns en fchulpen wagtende is.
Men zou de plaatfèn meer dan eens moeten
bezogt. hebben, men zou zelf de volledigde en.
talrijkde verzameling moeten hebben, alle verzamelingen
moeten kennen, welke men in dat
vak gemaakt heeft, om de voorwerpen :te vergelijken
en des* npods aantehaalen vooral omtrent
zeldzaame; wantI dan is het goed te wee-
tén dat ’er nog andere zijn, om dezelve te kunnen
vergelijken, als de omdaiidigheden het ver-
eisfehen.
Men moet of zelf tekenen, of ten minden genoeg
de fmaak van de konst hebben omdengee-
nen, dien men dit wérk opdraagt, met oplettendheid
te bellieren. Aan eenen anderen kant ver-
eisfehen de plaaten,. als men dezelve niet aan
C $ _ han*