welke men tusfchen dezelve kan vinden, alleen
afhangen van veranderlijke kenmerken, of daarvan
daan koomen dat men de geflacht^ken merken
van de fbort niet wel gevat heeft. Maar het
is tijd om tot de gegraaven hoorns en fchulpen.
terug te keeren.
Beftaan ’er indedaad gegraaven of verfteende
hoorns en fchulpen, welker wedergaden, thans
in deeze of geene zee leevende, onbetwistbaar
tot dezelfde foorten behooren? of is ’er , gelijk
enige zulks verzeekeren, tusfchen dezelve
een zoo aanmerklijk onderfcheid, dat men die
niet als zoodanig kan beichouwen ?
Ik heb deeze vraag met die onpartijdigheid
en die oplettendheid onderzogt, welke ieder, die
niet dan de waarheid zoekt, moet aanwenden;
ik heb, met dat inzigt, verfeheiden reizen gedaan
naar verfchillende plaatfen, rijk in gegraaven
voorwerpen ; ik heb de vermaardfte verzamelingen
van Holland, Engeland, Schotland,*
Duitschland en Frankrijk ^bezogt; ik heb dikwijls
over dat onderwerp gefprooken met natuurkundigen
, die zeer bedreven waren in de
kennis van de hoorns en fchulpen ; en zoo
^eele omftandigheden hebben mij in ftaat gefield
te verzeekeren dat, zoo 'er veele gegraaven
hoorns en fchulpen zijn, welker wedergaden
DEN SINT P IETERS BERG. 16$
%
den ons onbekend zijn , hetzij dezelve in de
diepte der zee leeven of op kusten , die nog
niet bezogt zijn, hetzij ’er indedaad een groot
aantal foorten zijn te niet gegaan; het is niet
te min zeeker dat ’er op de drooge plaatfen
van onze vaste landen, ; en op plaatfen , zeer.
verre van de zee gelegen, dikwijls zelfs op
zeer hooge bergen, gegraaven hoorns en fchulpen
gevonden worden, die wel bewaard, wel gekenschetst
zijn, waarvan de wedergaden bekend zijn,
jen, dat het aanmerkenswaerdigst is, is dat de
meeste dier wedergaden thans in zeeën leeven,
onder heete luchtftreeken liggende, terwijl de
daarmede overeenkoomende gegraaven hoorns
ea fchulpen in grooten overvloed, en zelfs bij
heele gezinnen gevonden worden op plaatfen,
die onder gemaatigde, koude en zelfs bevrozen
breedten gelegen zijn.
Doch, naardien zij, wier gevoelen ik be-
flrijde, recht hebben om mij bewijzen van hetgeen
ik beweer aftevorderen, zal ik die hier
zoodanig geeven, dat zij ’er de waarheid gemaklijk
zelve van kunnen onderzoeken, door
de openbaare ai bijzondere kabinetten optegee-
yen, waarin die hoorns en fchulpen gevonden
worden, en ’er de plaatfen bijtevoegen, daar
men die nog kan vinden. Naardien nu de bij-
L 5 zon