deszelfs kleur, meest geelachtig wit, koomt van
eene ijzerachtige tint, die zig nog duidlijker
openbaart op verfcheiden der zee»lighaamen,!
welke men in den fteen vindt $ en vooral op de I
peófciniten (o f verfleende kam * doubletten o f
maptels) die in het algemeen eene zoo donker1
geele kleur hebben, dat men zou denken dat"die
ichulpen nog een gedeelte van baare natuurlijke
kleur behouden hebben. (0)
Als -men, het buitenfte van de grot onderzoekt
en de fteilte, die ’er aan grenst, onderfcheidt men
niets hetwelk aankondigt dat zij bij laagen gevormd
is; het zou integendeel fchijnen als o f de
een o f andere ft room hier, op eene ongeregelde
wijze, een mengZel van zand en kalkaartige ftoffe ,
min o f meer fijn en van de yermaaling van eene
menigte zee-dieren, van welke veele, door eene
bijzondere -omftandigheid, d e ; vernieling wedermaan
hebben , voortgekoomen, hebbe opgehoopt.
Mep
Qa) Ik heb ’er gezien, op welke ik indedaad de
natuurlijke kleur heb gemeéndteherkènnen en ik geloof
dit te meer», omdat ik geene reden zie waarom die
fchulpen juist de eigenfchap zouden hebben van, meer
dan andere, die ijzer - kleur aanteneemen, die ik op
fommige roodbmih gevonden heb. Doch het is mogelijk
dat ik my pbedriege. ?
D 4
YERTAALER.