deelen; maar daardoor is hij ook verzeekerd
niet die opgeraapte vermaardheid te zullen verkrijgen,
die maar van korten duur is ; hij heeft
ook recht om onder de beroemdfte geleerden geplaatst
te worden. P i n e l en c u v i e r volgen
te Parijs dezelfde loopbaan.
Eene andere, misfchien .nog grootere, moëi-
jelijkheid, die de vordering van de kennis der
aarde heeft vertraagd, is de naauwkeurige en
ftellige kennis van die talrijke; gezinnen van
hoorns en fchulpen, die, in de zeeën van de
verzengde luchtftreek, zoo web als in die-van
het noorden, om zoo te fprëeken, in het oneindige
vermenigvuldigd zijn. I
Die fraaie en rijke zee-Voortbrengzelen , welker
aantal voor ons nog aanmerklijk vermeerderd
i s , zedert de mensch verfcheiden maaien;.den
aardbol om heeft durven vaaren, worden on-
vermijdlijke voorwerpen 1 van befpiegeling voor
hun, die naauwkeurige en geregelde .feiten omtrent
de verfchillende omwentelingen vah den
aardbol willen bekoomea* vermits de opgegraa-
ven .hoorns en fchulpen, overal op', de bergen
en in de valleien verlpreid, kunnen#9 ienen om
ons de gefchiedenis van dezelve te openbaaren.
n Niemand is , wel is waar, onkundig <dat, onder
een ander oogpunt, de gedaante,- de.kleuren
en
en het heerlijk paerlemoêr der hoorns en fchul-
pen dezelve door allerleie klasfen van menfchen
met eene ibort van gretigheid hebben doen zoeken;
de kindsheid zelve, die zig van niets re*
kenfchap weet te geeven, neemt dezelve tot
voorwerpen van haare liefde vermaaken; de
wilde ftelt zijne glorie in die tot zijmopfchik te
doen • dienen, en de liefhebber der Natuurlijke
Historie maakt .’er het lieraad van zijne verzame*
ling van. P l i n ikjs zegt> ons met eene-; foort
van. zelfbehagen, dat s c i p i o en VL/ELi ü s
zig van hunnen arbeid verpoosden met de verzamelingen
van hoorns en föhuJpen, die zij gemaakt
hadden, te befchouwen, hetgeen bewijst
dat die algemeene fmaak z ig , van alle -tijden, bij
de. groote mannen geopenbaard heeft. :
Die natuurlijke neiging^ tot die fraaie voortbrengzelen
der natuur moest den mensch eindelijk
tot derzelver naauwkeurjger befpiegeling
brengen; maar alles ïs daarin zoo zonderling vér»
fchillende, de voorwerpen zijn zoo menigvuldig,
de ran gfchikkende kenmerken zoo. moeije-
lijk wel te kennen (daar het hier dé wooniug
van een ’dier, en niet het dier zelf H dat men
waarneemt) dat het niet te verwonderen is dat
niemand, tot in het jaar 1675, d ie . loopbaan
heeft durven openen.
B 3 Waar