* l 3 NA TUP S I J JK E HI S TORI E VAN
„ g u e t t a r d gegist had) , maar waare ver.
„ fteende fchildpadden, en men kan ’er niet aan
„ twijfelen als pien dezelve Hechts met aandacht
, , befchouwt. Ik heb die, waarvan ik de af*
„ bedding g e e f, ih mijne verzameling: men
ziet ’er de twee openingen aan , waardoor het
„ dier zijn’ kop, fchouderen en armen, poo-
„ ten en ftaert ftak; het onderfte van het har.
„ nas is plat en eerst verdeeld in vier deden ,
„ die elkanderen met regte hoeken doorfiiijden
en die door naaden vereenigd zijn. Men
„ ziet nog aan de twee openingen, en ook op
„ het onderst fchild, twee kleine ftukjens, die
„ aan de andere vast z ijn , en op een van welke
jj eene kleine holte is , waaruit waarfchij nlij k
„ een der bandek kwam, die het dier aan zijn
„ harnas o f fchild vastgehecht hielden, De
„ overeenkomst van dat fchild met dat van de
„ leevende fchildpadden zou 151 iet volmaakter
„ kunnen zijn. Van elke zijde koomen vijf
„ plaaten, die dienen om het bovenfte van het
fchild met het onderfte te vereenigen; zij
„ zijn omgekromd en te zaamen verbonden door
„ naaien, gelijk 00^ njet het, ondetst fchild;
„ zij hebben zeven of* ag| lijnen breedte ea
„ meer dan anderhalve óm ) lengte^ andere
„ breeder plakten,,en die z ig omkrommen tot
„ hec
O E N S I N T P I E T E R S B ER G . I J £
, , het hoogfte gedeelte van het fchild, fluiten
„ in deeze, De plaats,van de vereeniging der
„ bovenfte en ondlrfte plaaten onderfcheidt men
,, door eene zeer duidlijke naad: men ziet ’er
„ aan elke zijde vier kleine holletjens, daar
„ de banden van het dier waren. Daar zijn
„ aan éke zijde agt van die plaaten. Zij zijn
„ zeer omgekromd en eindigen aan kleine ftuk*
„ jens, die overlangs geplaatst, en door eene
„ vrij diepe groef gefcheiden zijn. Die ftuk-
,, ken zijn, om zoo te ipreeken, de fleutel van
„ het gewelf. Het zal niet onnut zijn aan te-
3 j merken dat die plaaten over haare geheele
„ lengte niet van dezelfde breedte zijn ; zij
„ loopen al fmaller, en fluiten in elkanderen,
„ zoo dat ’er op *een grondftuk eene punt
„ volgt, en zoo vervolgens. Alle de plaaten
„ en naaden vertoonen zig in de verfteende
„ fchildpad niet dan wanneer men het overfchot
„ van het fchild ’er heeft afgeligt, dat krijt*
„ achtig is, gelijk alle de beenderen dier groeve,
„ De ft of van den rotsfteen heeft, toen zij
„ nog zagt was, de plaats van het dier inge-
„ noomen, en heeft eene kern gevormd, waar*
„ op men alle de deden van het fchild duid-
„ lijk onderfcheidt. Dus ziet men ook op de
31 kernen van de zee - egds de indrukzden der
H 4 „ te*
.^4 a
\ : 4
Ml
'"A l