dieren tot fchaal gediend hebben, minder be.
fchadigd geworden , èn men vindt *er die vrij
aanmerklijk bewaard zijn gebleven * welke nog
aan het fteenachtig zand, waarin zij begraaven
geweest, zijn , vast zitten. Zij zijn zoo wel
bewaard, dat de kenmerken, die nog overig
zijn , voldoende zijn om I deeze fchildpadden,
zoo niet tot bekende foorten, ten minden tot
onderfcheiden geflachten t’huis te brengen. L
Naardien het bovenst fchild, dat als eert gewelf
gevormd is , fterker is dan de onderde dee-
ïen , waarop het lighaam van. het dier droeg ,
js ook dat bovenst fchild altoos in ; den besten
ilaat ; het gebeurt zelfs zeer. zelden dat men
het onderst gedeelte anders dan in {lukken
vindt.
De oplettendheid van h o f p m a n n om niets
te laaten ontfnappen van hetgeen men |in de
fleen-groeven van den St.Pieters Berg,gelijk ook
van andere bergen, in den omtrek van Maastricht
, vindt, de; aanmoedigingen, die hij den
arbeiders g af, hebben de natuurlijke . historie
verrijkt met het gróótst gedeelte der aanmer-
fcenswaerdige ftukken, welke uit die groeven
gehaald zijn, en vooral met de fchildpadden,
waartoe veel zorgvuldigheid en geduld;nodig
wa s , zou. men die ’er zoo uithaaien dat men
de*
dezelve minst; mogelijk befchadigde, dat hem,
evenwel gelukt is.
. . B a SM p e r zegt ons in eéne verhandeling,
in de , Philofophical Tranfactions in het Jaar
1786 gedrukt, welke ik reeds aargehaald heb
omtrent de krokodillen, dat hij verfcheiden (lukken
bezit, die uit de fteengroeven van Maas-,
tricht gehaald zijn en die onwederfpreeklijk aan.
fchildpadden toebehoord hebben.
„ lk bezit (zegt die beroemde ontleedkuii-
5, digej den geheelen \rug van eene fchildpad,
„ vier voeten lang en 'zes duimen breed, aam
„ de tanden wat befchadigd, met een vrij groot
„ duk van eene andere fchildpad, beiden van
„ dezelfde plaats (den St. .Pieters Berg). Ik
, , zal; nog fpreeken van een ander fluk van an-
der hal ven voet lengte en omtrent zes duimen
5, breedte, omdat het het voorde gedeelte -van
„ hetufchild) van eene zeer gtoote fchildpad
9> bevat. Dé Heer h u n t e r bezit in-zijne
,, kostbaare verzameling een diergelijk been, uit
,j denzelfden. berg gehaald, maar dat hem pn-
„ der i eenen anderen. naam. gezonden is ; ik ben
„overtuigd dat het -eene fchildpad heeft toe-
„ behoord, lk heb een diergelijk, maar zoo*
„ danig in den Heen geplaatst, dat het binnenr
„ de bloot ligt,dat volmaakt, oyereeiikoomt met
1| het