9$ n a t u u r l i j k s h i s t o r i e v a n
aan het oog vertoont* heeft c a m p e r gemeend
dezelve in het licht te moeten geeven.
Wij? hebben reeds gewag gemaakt van die
kleine. tand jena in de befchiijving van de kaakbeenderen
van Parijn, en van het kabinet van
t e y l e s . te Haarlemdan alzo© mén dezelve
in het ftuk van c a m p e r op eene zeer oncfc-
IcMden wijze en in verfchiliende plaat geit
z ie t, hebben wij gemeend dat di t kaakbeen hier
plaats moest vinden , en met des te meer reden,
omdat ons voorneemen is de Natuurkundigen in de
gelegenheid te (lellen om zelve te beflisfen ovet
de vracg o f de overblijfzelen van het dier, in de
fteen- gfoeven van. Maastricht; gevonden, aap. een
onbekend zoogend; o f aan eenen kró.-
kodit van eene nieuwe fodrt tbebehoord hebben.
De beroemde c am p e r , zoo verheven door
zijne gfoote kundigheden in de vergelijkende
ontleedkunde en in de dierkunde, grondde- zig
Op hefc bijzonder fleï vag tanden-vè^ dit dier,
om ftaande te houden- dat het hiëe‘v&n liet ge-
flaeht der krokodillen kénde zij n. Het maakzel
van diezelfde tanden zal orts daarentegen tot
een teken dienen- om het dier van' Maastricht te
befèhouwen * als veel nader bij de krokodillen
koomende dan bij dë phiseterss of cachelotten o f
enig ander zee -dier5 maar aizoo de* bewijzen ,
die
DEN SINT P IE T E R S BERG, $$
die dit mijn gevoelen bevestigen, op het eind
van dit werk zijn ingelascht, daar bijzonderlijk
gehandeld wordt van de gegraaven en v e tten d e ,
krokodillen, wijze ik den leezer derwaarts.
Naardien het egter de plicht van eenen man Van
goede trouw is , eerst de tegenwerpingen van
zijnen tegen partijder té doen kennen, en die in
alle hunne kracht daarteftdien, haast ik mij om
alhier te plaatfen hetgeen c a m p e n gezegd
heeft omtrent de kaak-beenderen, welke het
onderwerp van zijne verhandeling in de Phitofo.-
fhical Tranjatlions eitniaaken..
n Het geftel der tanden is zoo zonderling in
,,. de gegraaven kaak- beenderen van' het dier van
Maastricht, dat het eene bijzondere befchrij-
n ving verdient.. Bij alle viervoetige gieren %
*, gelijk 'Ook bij den mensch, vallen de tanden*
„ die de eerftfe te voorfchijn koomen, op eenen
„ zekeren Ouderdom uit, en te zelfden tijd
, , groeijen ’er nieuwe, hetzij boven, hetzij qn-
„ d e r o f ter zijde van de eerfte o f uitvallende
,, tanden, maar in verfchiliende tand - kaslen;
„ de tanden wisfeïen niet alle ; iïi het algemeen
l , wisfëlëtt ’er drfe, afe:rct z e s , en tweemals
, , vijf zijn, De natuur is egter altijd daarin' zig-
, , zelve piet gelijk. De Heer J ohn ïi-u In-
„ t e r , Lid van de Maatfchappij.,. heeft eene
G 2 „ C3»