478 F R I N G I L L A C A N A R I A . D E K A N A R I E .
B E S C H R IJ V I N G.
Zeer verfchillende is de kleur der Kanarién, ook hare grootte is onder-
fcheiden; wij hebben op de bijgevoegde Plaat drie Vogels afgebeeld, die in
kleur en grootte veel van elkander afwijken; de bovenfte is geheel geel en
groot, de volgende is geel met wit en veel kleiner, de onderfte is bont en
van grootte tusfchen beide; men ziet ook donkere en lichte groenen, en fomtijds
die hier of daar zwarte vederen hebben; meestal is de Kop glad; doch men
heeft er die den kop verfierd hebben met een kuiije, en algemeen houdt men
voor de fraaifte Vogels, die goudgeel van kleur zijn, en op den kop met een
groen kuifje pronken; zij hebben eenen fpits toeloopenden fcherpen Bek, die
haar zeer dienfiig is, daar zij zaadvretende Vogels zijn, en al het zaad uit den
dop pellen; de Pooten zijn vleeschkleurig, hebbende van voren drie en van
achteren een’ vinger, die allen met lange nagelen voorzien zijn.
a a n t e e k e n i n g e n .
Gelijk de kleur en grootte der Kanarievogelen verfchillende is, zoo is dit
ook hun gezang, zij zijn echter meest allen hiermede zeer gewillig, en doen
dit dikwijls zelfs bij het kaarslicht des avonds, en hoe meer beweging er in de
kamer is, alwaar zij geplaatst zijn, hoe meer zij zingen; door hun voor te
fluiten, of met een zoogenaamd Kanarie-orgeltje voor te fpelen, kan men hun
zeer aangenaam leeren zingen, enzij overtreffen hierin de meeste andere Vogels;
zij leeren ook zeer goed den Nachtegaal nabootfen, echter behouden zij bijna altijd
van hunnen natuurlijken zang iets over. Verfcheidene malen in het jaar broeden
de Kanaries, en leggen voor een broeifel fomtijds vijf of zes Eijeren, die
groenachtig van kleur en gefprenkeld zijn; zij broeden dertien dagen, wor*
dende het Wijfje, terwijl het te broeden z it , door het Mannetje gevoerd;
gedurende de eerfte dagen, nadat de Jongen uitgekomen zijn, en het Wijfje
ter verwarming van dezelve er nog op blijft zitten, voert zij alleen de
Jongen, dan daarna voert ook het Mannetje. Deze Vogels zijn aan verfchillende
ziekten onderhevig, vooral fterven er yele Jongen bij de eerfte ruijing;
het ruijen gefchiedt maar eenmaal in het jaar, fomtijds echter tweemaal, het-
geen dan ook een ongezonde Vogel is , of veroorzaakt wordt door eenen
buitengewonen warmen Zomer, of extra kouden Winter. Hun gewone leeftijd is
tien jaren, het gebeurt echter ook dikwijls dat zij ouder worden, vooral die
Vogels > die men niet laat broeden, en dan fomtijds achttien of twintig
jaren bereiken.
1