RHIJNCOPS NIGRA.
D E S C H A A R B E K
O E
f A T E R S N I J D E R ,
D« verfchillende en talrijke Vogelfoorten, zoo door hunne neiginge aangevoert, als
door hunne behoeften bepaald, binnen die grenzen, welke de Natuur hen heefc voor-
gefchreven, verdeelen onderling de Lucht, de Aarde en het Water, ieder foort
bepaald zieh aldäar in zijn eigen gebied, en vind ’er de middelen tot zijn beftaan,
dewelke bekrompener of üitgebreider worden, naar evenredigheid van de meerdere.
öf mindere volmaakte eigenfehappen van hunne Vermögens.
De Natuur welke hare 'Wetten heeft uitgedrukt, op‘ elk der Schepfelfoorten, door-
häve hand voortgebragt, heeft te gelijk aan dezelve het vast gebruik dier Werktuigen
aangewezen, die onontbeerlijk tot verkrijging _Kan.het„nodige-onderhoud^door -haar,'
aän elk zijn-tQegcdeeld , het- is dnor-deze wijze inftelling, dat de platte en ronde Bekg
van de Lepelaar (*) alleen zoodanig gefchapen is, om ’er de Schelpen mede te kunnen.’
oprapen, dat de dünne, buigzame, en naar boven omgebogene Bek van de Kluit (f)n
zulk een maakfel heeft, om dat die Vogel genoodzaakt is, van Infecten te leven,>
welke hij op moerasfige Plaatfen vind, alwaar hij met zijnen Bek onophoudelijk door
de modder Caat, om gelijke redenen is het ook, dat de. Scholaekfter (§) met zulk eenen
fiiijdende, en bijlvormige Bek is voorzien, ;ten einde met dezelve de Schelpen te
kunnen kloven en vermorfelen.
B E S C II R IJ V I N G.
Het is onmogelijk, wanneer men de wonderbaarlijke zamenfielling van de Bek des
Waterfnijders befchouwd, welke Vogel op de bijzijnde Plaat levensgroot is afgebeeld,
om zieh alsdan een denkbeeid te vormen, van de wijze, hoe hij zieh daarmede van het
nodige voedfel kan voorzien — een werktuig waarvan ons het zamenilel zoo onvol-
komen toefchijnt, hetzij om te vangen, te grijpen of te bijten, diend nogthans won-
derbaarlijk wel aan dien Vogel, om zieh het nodige te verfchaffen, — De Natuur
hem daargefteld hebbende, om zijn voedfel op de oppervlakte der Zeeen te zoeken,
heeft hem zulk eene Schaarvormige Bek gegeven, met welke hij bekwaam is, om
in eene aanhoudende vlugt, het Water'maar even aanrakende, en de baren als door-
inijdende, zieh van de kleine Vischjes meester te maken, welke zieh altoos aan de
oppervlakte eener woelende Zee ophöuden, met de Onderkaak in het Water ge-
"doken, grijpt hij de Visch, die hem totipijze dienen kan, terwijl hij zijn vlugt voortzet.
Im
(•) Plaialca Uucorodia, »de Deel pag. 171. (t) Rtiurvirostra/ivocetta,i&t Deel pag. 67. (§) Humatopuf Ouralt&us, iße Deel pag. 5*.
I iiii