EMBERIZA MIL IAH. IA
EMBERIZA MILIARIA;
DE
GRAAUWE GERST.
A a n vele Oorden vindt men het geflacht der Vogelen, hetwelk door den
beroemden Natuurkundigen L i n n ^e ü s den naam van Emberfaa ontvangen heeft.
Evenwel is het opmerkelijk dat, hoezeer deze Vogelenfoort algemeen bekend is ,
zoo wel in de gematigde als warme Luchtflreken, Ketzelve echter hoofdzakelijk
zieh ophoude aan Oorden , welke door Boschrijkheid en Graangewas , of een van
deze twee , zieh ondericheiden; -terwijl in bergachtige Landen en aan rotsachtige
plaatfen zij zieh zeldzaam laat vinden. De rede hiervan valt terftond onder het oog,
wanneer men opmerkt dat deze Vogelen zieh voornamelijk voeden met drooge
Granen of Zaden, en ook niet ongaarne Infekten tot hunne fpijze nuttigen, al
hetwelk zij te vergeefs op de kale of met fneeuw bedekte bergtoppen, op dorre
Zandliopen en onvruchtbare rotzen en klippen zouden zoeken. Bosfchen en Tuinen
zijn dus het geliefkoosdst verblijf van die geflacht, hier bouwen zij zieh woningen in
de takken der Bornen, terwijl zowel het Planten- als Dierenrijk hun het dagelijksch
voedfel aanbiedt.
B E S C H R IJ V I N G.
De Vogel, welke wij hier onze Lezers voorftellen, is dat bijzondere ibort van
Emberiza's, hetwelk door L in n ^eus Emberiza mliaria genoemd wordt. B u f f o n
noemt dezen Vogel Proijer, dat is, de Rover, misfehien omdat hij zoowel Infekten
als Granen verflindt: deze naam echter komt ons voor niet zoo gepast te zijn dan
de duitfehe der Grauammer (Bechftein) waarom wij dan ook liever het voorwerp
onzer befchouwing met den naam van Graam-gerst benoemen, ab waartoe ons
de kleur der vederen alle aanleiding geeft.
Deze Graauw-gerst, beide mannetje en wijfje, (want hoezeer het wijfje veel
kleiner is dan het mannetje, zoo verfchilt zij echter niet van hetzelve in
S s s s s a ve*.