47a CHARADRIUS CANTIANUS, d e STRAND PLEVIRR.
hafsbaridje; het achterhoofd is insgelijks zwartachtig, en aan wederzijden op de
borst bij de vlerken, is eene groote zwarte vlek; de pooten zijn zwart; boven op
den rüg en de vlerken zijn bruinachtig aschkleurig; de flagpennen zijn bruinachtig,
met Witte vlekjes; de ftaart is bruin, behalve de buitenfte pennen, die
wit zijn. Bij het Wijfje is het zwart bruinkleurig, en het voorhoofd heeft maar
een final wit ftreepje, ook is de zwarte band, over den kop, veel. finaller, en de
kleur van den kop en nek is grijsachtig.
Deze Vogels ruijen maar eens in het jaar, zijnde in den Herfst, bekomende
sdsdan de jonge Vogels het vederkleed der; ouden; naar een jong, dat nog niet
geruid heeft, is de andere afbeelding op de plaat vervaardigd; het heeft dan nog
geen zwart op den kop noch op de borst, ook geen wit op het voorhoofd; de
vlekken op de borst bij de vlerken zijn ligt bruinachtig, en de overige vederen
der rüg en vlerken, zijn veel lichter aschkleurig bruin, dan bij de oude Vogels.
A A N T E E K E N I N G E N ,
Niet alleen in Europa, maar ook in Egypte aan de boorden van den Nijl,
onthoudt zieh onze tegenwoordige Charadrius cantianus, en zeer veel bewoont
hij onze ftranden, daar hier overvloed van voedfel te vinden is , körnende er in
het voorjaar, nestelt en broedt daar, en verlaat ons weder in den Herfst; hij,
maakt zijn nest op den oever tusfehen de Schelpen, of op het afhellende bloote
zand, zoodat het water aan het nest niet hinderlijk is, maar er afloopt; het broedfel
beßaat uit drie of vier eijeren, die geel olijfachtig van kleur zijn, met onregel-
matige bruine zwartachtige vlekken. Het voedfel is Infekten, Wormen en kleine
Schelpdieren. Zij zijn zeer lchuw en daardoor bezwaarlijk te naderen en zelfs
moeijelijk te fchieten; hun vleesch is goed van fmaak, gelijk van andere Plevieren
en Pieperts, en in den Herfst, voor dat zij vertrekken en ons verlaten, een
klein maar aangenaam wildbraad.
_______________________