43o ' STERNA CANTIACA. DE CAÜGEK o* ZW AR TB . ZEE-ZWALUV:
ftaart die lang en fterk gevorkt is , zijn glanzend wit; <äe Tu8 en de ^
vederen der vleugels zijn licht blaauwachtig ; de lange pennen van de vleugels
zijn grijsachtig, hetwelk de zachtheid en ruigheid w> het fluweel evenaard,
alle zijn zij aan de binnenzijde ömzoonid met eene breede witte rand; de
poten zijn zwartmaar geel aan den voetzool. In zijn wlntergewaad verfchild
de Vogel aanmerkelijk in de kleur van zäjivkop, zijnde dan het voorhoofd, en
de fchedel glanzend w it , het achterhoofd zwart met witte ftrepen , welke de
lange vederen daarvan omzoomen ; het overige van het ligchaam is mets van het
zomergewaad onderfcheiden.
Dejonge Vogel in het eerfte jaar, gelijkt volkomen, wat de kleur van den
kop aangaat, naar de ouden in hun winterkleed, maar de bek is veel korter
zonder ged aan de punt , en het lichte blaauw van den rüg en vleugel-
vederen is met een groote menigte bruine en zwartachtige dwarsftrepen en
vlakkea, doormengd.
A A N T £ ■ K E N I N G E N .
Op het eiland Texel en In Noord-Holland, heeft men den Vogel hier afgebeetd
en befchreven, zijn naam gegeven naar het geluid het welk hij onder het vhegen
zeer hard doet klinken, en hem reeds van verre in zee aankondigt; dit foort is
weinig bekend, alhoewel’in groote en talrijke koppels onze zeeftranden bewo-
nende, verfchillende veel van het gemeene foort, bevorens in dit werk befchreven;
zij verlaten bijna nimmer de zee, en begeven zieh flechts zeer zelden op
onze binnen-wateren en rivieren; hare broeiplaats, alwaar zij met duizenden
vergaderen, is het Eijerländ, aldaar vind men in de maanden Meij en Junij
geheele ftreken als het wäre met de nesten van deze Vogelen bedekt, zijnde
zoö digt bij elkander, dat de broeijende Vogels zieh bijna aanroeren; fomtijds
kan men in zulke ftreken duizend en meer Eijeren (waarvan zij twee of drie
op een broed leggen, zijnde witachtig van kleur met zwarte vlakken,)
in een omvang van een of twee roeden vergaderen; doch wanneer hun broed
ten tweedenmale verfcoord wordt, verlaat de geheele koppel zulk een oord,
en valt ergens anders neder om hun geflacht Voortteplanten. Haar voedfef
beftaat zoo als wij reeds zeide uit kleine Visfchen welke zieh aan onze
flranden op de oppervlakte der zee vertoonen, en uit Zee-Infecten.