TRINGA SUBARQUATA.
ROES T K L E URIGE
STRANDLOOPER.
A an de oevers van rivieren en binnen wateren, en in läge landen, waar vele
wormen en wäter-Infecten te vinden zijn, onthouden zieh vele Vogelen, die dan al-
daar haar voedfel kunnen vinden, en onder deze bekleeden de Tringaas eene voof-
name plaats; geen wonder dus, dar er in öns Land, dat door Zoo vele wateren en
moerasfen doorfneden is, verfcheidene foorten hier van te vinden zijn, Zoo als wij
er ook reeds eenige in dit werk hebben afgebeeld, en nu weder aan de lief hebberen
de afbcelding van eene niet zeer gemeene zullen mededeelen.'
B E S C C i l R IJ V I N G.
Het voorfte Vogeltje op onze Plaat , is de afbeelding van een volwasfen Mannetje
in deszelfs zomergeveerte en het andere die van een jongen Vogel; de lengre is
zeven o f acht duimen; de Bek, die zwart Van kleur is, is ruim een duim lang, en
van voren aan de punt een weinig gebogen, en de Bovenfnavel iets langer dan de
Onderfnavel; de kleur van den geheelen Vogel is roestachtig, op den Rüg donkerder
dan op den Buik, daar dezelve roder is ; van achteren op den Hals zijn bruinachtige
zwarte vlakken; de vederen der vleugels zijn graauwgerand en zwartachtig
van kleur; de Staartpennen zijn even lang, een weinig korter als de flagpennen der
vleugels die er overheen fteken, en aschgraauw van kleur; de Pooten zijn graauwachtig
zwart, en met drie voorvingeren en een klein achtervingertje, dat even den
grond raakt, voorzien. -v
G oo oo Het