M E 3t W M G R I ;S « L L f P i f O.
MELEAGRIS GALLOPAVO
D E
K A L K O E N.
M Hoenderen en onder onze tamme o f Huisvogelen, bekleedt
voorwaar de Kalben eene voorname plaats; offchöon afkomftig van, en in den
wilden -ftaat levende m- een ander werelddeel, is hij thans door geheel Europa
veripreid; hunne vlugt zeer weinig zijnde, is deze fraaije en nuttige Vögel tot
ons overgebragt, en thans aan ons luchtgeftel gewoon, teelt dezelve ook bh ons
vooit,. en^voorziet daardoor onze tafel met een aahgenaäm gebrnd, daarom zijn
dezelve, yait Europa weder naar OoSt-Indien gebragt, waar zij nog beter aardi,
(dan bij ons’' zo° fchryft haf.vee in zijne reize, dar hij in de nabijheid van een
dorp op de küst vam KoromUndcl groote troepen Kalkoenen zag, döor menfchen en
hondeni geleid, houdende de inwoners- zieh aldaar hoofdzakelijk niet dezeh teelt
B , genS andDefe rdzigers Vindc men de wilde Kalkoenen alleen omftreeks
de landengte van Panama; in het jaar 1524 werd'dezelve ehrst in Endeland HM HHl Kalköe" I Frankrijk gebeten is
op.de brudoft van karel den IX. A ldrövandüs heeft denzelven, alhoewel ten
onregte den geilachtnaam gegeven, daardoor willende ' bewtren dat de
Kakoen de wäre Meleagrh derouden was, dan tevens zegt hij van, met vlakken
bedekte vederen, een kenmerk, dat ontegenzeggelijk op het Parelben, dat wft
hierna zullen laten volgen, toegepast moet wordeiv; de latere fchrijvers haddeti
behoudin™ " “ Verailderen’ en geenfoortnaam voor geflachtsnaäm moeteri
B E S C H R IJ V I N G.
Het is onbetwistbäkr, dat van al het huisgevogelte de Ifalkoen het grootfte is*
Zijfie gewone lengte is van drie en eenen halven voet,' gemeten van de punt van
de neb tot aan het uiterfte van den ftaart; de boogte, van het onderfte der pooten
tot de kruin van den kop, is twee voeten; de omtrek ongeveer vier'vöeten*
wanneer de vleugels gebogen zijn, reiken zij gewbonlijk 'llechts tot den aanvang
van den ftaart. De kop. en een gedeelte van den hals, zijn van onderen ontbloot,
en hedekt met eene huid, . die ipet vleezige kwabben van. verfchillende grootte
bezet is; men vindt er. 00k zeer kleine onder de vederen van den onderhals.. •
•• P ez® kVabben zijn van, eene Jevendige roode kleur, uitgezonderd die van de
kiuin van den kop en van den opperhals, welke afwisielend wit, blaauw en
beider rood zijn: men bemerkt kleine zwarte hairtjes tusfehen de kwabben en
kleine vederen in geringer getal aan het opperfte gedeelte van den hals, die naar
het lagere gedeelte toe menigvuldiger worden;- van het middelfte gedeelte van den
rand van de onderneb komt, zieh om den hals windende, tot omtrent op eene
derde van deszelfs lengte, eene dubbele huid, die eene fchoone hoogroode kleur
aanneemt, vooral wanneer de vogel, boosaardig wordt gemaakt; op den rand van
zijne bovenneb is een vleezig afhangfei dat, zamengetrokken zijnde, en wanneer
het dier niets om zieh ziet dat hetzelye verontrust, omtrent een duim lang en
van eene bleeke kleur is; maar wanneer minnedrift bij de hernieuwing van het
fchoone jaargetijde zieh bij hetzelve voordoet, of wanneer iets vreemds zieh aan
Z z z z z het