ondoenfijk is iets daarvan met eenige zekerheid te kunfien bepalen; wij hebben tot de
afbeelding genomen van den Haan, een der fraaifte zoogenaamde Engelfche Hanen
met een’ kuif, en voor de Hen eene, aihoewel geene groote foort, die toch
echter van kleur niet onaanzienlijk is.
Er beftaan onder de Hoenders, even als bij andere Vogels, zekere hoofd-
geflachten, die liiet verbasteren, mits dezelve ook niet met andere fooiten
vermengd worden; als daar zijn de zoogenaamde Goud- en Zilverlakenfche, de
zwarte Toren, de Koekoeksveren, de Schagerkippen, dat zeer goede Eijeren-
legfters zijn, en nog eenige anderen, maar al deze foorten verbasteren onder-
Jing, en vandaar die verfcheidenheid in kleuren en grootte; maar olfchoon deze
verbastering plaats vindt, is en blijft de eene foort zoowel als de andere gezellige
en mittige- Huisvogelen.
De, Haan is aanmerkenswaardig’ om zijne trptschheid, moedigheid, ftatigheid,
wakkerheid, om de zorg voor zijne Hennen en om zijne forfche item bij het
kraaijen; hij doet dit op denzeliden harden toon, als hij bij het vechten met eenen
anderen Haan, de overwinning behaald heefc, en des morgens bij het aanbreken
van den dageraad; maar verändert dezelve als hij zijne Hennen bijeen roept
om het voediel te nemen, dat men hun voorwerpt, en verzacht dezelve nog
weder bij andere gelegenheden; het is ook bijzonder, dat hij alle drie uren
kraait, vooräl des nachts, hij doet dit te twaalf, te drie en te zes ure, doet
hij dit des nachts op een ander uur, dan zal dit dikwijls verandering van weder
voorfpellen, of er gebeurd in het hok iets buitengewoons.
De kop van den Haan is verfierd met eenen dikken vleeschachtigen kam, hoog'
rood van kleur, fomtijds ook met eene fraaije kuif van vederen, onder zijnen
bek hangen twee ook vleeschachtige lellen, die insgelijks hoog rood van kleur
Zijn; zijnen ftaart draagt hij opwaarts, beftaande uit veertien pennen, waarvan
er twee buitengewoon lang zijn, en boogswijze achterover ftaan; zijne pooten
zijn gewapend met groote fporen. Als men eenen goeden Haan wil verkiezen,
inoet men vooral acht geven dat hij eene goede houding heefc; den kop
hoog houdt, een goed uiczigt, eene harde en forfche ftem, eenen körten
maar groven bek, een goeden kam en hoog rood van kleur , de lellen onder den
bek dik en van dezelfde kleur als de kam, de borst breed, goede vlerken, de
kleur der vederen helder, de dijen goed gefpierd, de pooten dik, van achteren
mec grove fporen gewapend, de vingers met goede nagels, die een weinig gebogen
maar fcherp zijn; hij moet ook oppasfen en zorgen voor zijne Hennen,
haar bij het voedfel roepen, in den ochtend met haar te zamen uitgaan, en
dezelve weder des avonds ter rust, bijeen vergaderen.
De Hen heeft even als de Haan eenen kam en fomtijds ook eene kuif op den
kop , en twee lellen onder den bek, maar zij zijn niet zoo groot en zoo rood als bij
den Haan; de vederen zijn niet zoo kleurig> de ftaart heeft geene lange boogswijze
vederen, maar ftaat wel overeind; de beste Hennen zijn die, welke er het
robuste uitzien, een grooten kop hebben, heldere oogen, blaauwachcige pooten,
goed krabben, kakelen bij het Eijeren leggen, en roepen op die wijze als de Haan;
zij moeten niet fchuw noch, twistachtig zijn, en zieh onderling goed kunnen
verdragen, het zijn anders veeltijds geene goede Eijerenlegfters, en vreten daarbij
dan nog dikwijls de Eijeren op.
c• A A N T .E- E K E N .1 N G E N..;
Van al het gevogelte zijn er geene die zoo gemakkelijk te voeden zijn als de
Hoen*