COLUMBA (INAS
D E
KLEINE BOSCHDUIF.
F*Cr beftaan in onze Gewesten in den wilden ftaat, twee zeer onderfcheide
foorten van Duiven, behalve het foort bekend onder den naatn van Woud-Duif;
de eerste waarvan onze wilde Duiven afftammen, welke, in de door ons ten
dien einde opgerigte Duifhuizen voortteelen, bewonen en nestden in hunnen vrijen
ftaat, de Rotfen eh Gebergtens, en bij ontftek van dezelve, bedienen zij zieh
tot dat "einde, ook wel van vermolmde gaten, van oude boomen of ruinen. Een
ander foort, door de onderfcheidenc natuurkundige Schrijvers meestäl zeer on-
naauwkeurig gade geflagen, en nog veel onnaauwkeuriger befchreven, leeft in den
wilden ftaat, zo wel hier als in de luchtftreken van Duitschland, en in de groote
wouden van Lorainen en van den Elfäs; — zij ne hoedamgitedTcn. v» *eet verfchil-
lende met die, welke wij in de zoo even genöerndei opmerken, gedoogen in
seenen deele, met elkander te Worden vermengt, — deze laatfte leeft altoos
D '
in de bosfehen, en bouwt zijn nest opt de toppen der hoogfte boomen, hij is
fehuw van aart, gelijk de Woud-Bmenl en fchijnt in allen opzichte met de-
Zelve wet het meest overeentekomen — in de Bourgondifche en Lorainfche
bosfehen, waar deze zieh jaarlijksch in de broeitijd bevind, noemen hem de
inwoonders Petit Ramier, en onderfcheiden hem van de andere, welke zij enkel
Ramier noemen, in de boschachtige ftreken van Duitfchland noemt men hem
Blaauwe Duif, of Kleine Besch-Duif.
B E S C H R IJ V I N G.
De Kleine Bosch - Duif, is een weinig zwaarder van geftalte dan de Kok of
gemeene Duif, de lengte van de punt des beks, tot aan het einde dei ftaart, is
¿¿n voet rijnlandsch, zijn vlugt ruim twee voeten, de bek den duim lang, de
vleugelen in rust zijnde, bereiken op een duim na, het einde der ftaart.■■--r--: de
kop is blaauwachtig aschgraauw; van boven , als mede aan de zijden van den
hals, bevind zieh een fchoon goudglanzend groen, in violet en roodkoper kleur
overgaande of veranderende, naar mate de lichtftralen er op nedervallen, het
opperfte gedeelte van de rü g , en de dekveren der vleugelen , zijn van een
donkerder of rosachtiger aschgraauw, het lager gedeelte van de rüg, benevens de
ftuit, als mede de dekveren van de ftaart, zijn uit dezelfde kleur, maar veel
helderer, het laagfte gedeelte van den hals of keel, te rekenen van den kop
m H H