STTLTIA MO — l i 11 SYLVIA MODIJLARIS
DE WINTERZANGER
A l l e Vogels, welke het geflacht der z an gers uitmaken, verlaten onze
ftreeken tegen het midden van den Herfst, en het is julst in tegendeel,
dat alsdan, onze tegenwoordige onder - ons komt woonen, hij brengt met
ons het gure en koude Jaarfaifoen door, en het is dus met gegronde
redenen d a t, men aan denzelve, de naam van w i n t e r z a n ge r
gegeven heefc.
B E S C H R IJ V I N G.
De kleuren dezer Vogeltjes, zijn veel donkerder, dan die van eenige
andere Zangers, de hoofdkleur der veertjes, is uit een zwartachtig, en de
Slagpennen zijn omzoomd met een roodachtig bruin, de Dijen, de Keel,
en het voorste van den Hals > benevens de Borst, dit alles is aschgrauw,
aan de zijden van het Hoofd, is eene rosachtige vlek, de Bek is donker,
en de Pooten hebben een okerkleur , de grootte is gelijk, aan die van het
Riodborstje, (Mttacilla Ruteeula) (*) en de vlugt van onze w in te r z an g eR i
is acht duimen; het Mannetje verfchilt daarin van het Wijfje, dat het meer
roodachtig op den Kop en Hals, en deze laatstgenoemde meer aschgrauw.
heeft. — De jonge Vogels zijn even als de jonge Roodborstjes, gefprenkeld,
en dit is eene overeenkomst te meer, tusfchen deze twee Vogelfoorten, want
hunne hoedanigheden, en hebbelykheden zijn verder ten naasten bij
de*
O Vit Fogehje is door ons ofgeteeJd en befchreven in bet Iße Veel van dit Werk, He Pag. 87 en 88.
K k k k k