4 ö8 tO L U M B A <RNAS. de K L E IN E B O SC IT -D U IF .
iaf, -tot aan de/helft van zijn geheele lengte, is graauwachtig, het overige van
den hals', benevens de borst , heeft eene fchoone roode wijnmoer kleur, de
bmk, de flanken, de onderbuik, en de :veren welke van onderen de ftaart
bedekken, zijn ook uit een blaauwachtig aschgraauw, de buitenfte flagpennen zijn
zwart; aan de binnenzijden wit gezoomd, al ds overige zijn aschgraauw aan het
lijf, en eineiigen in eene donkere of liever. zwarte kleur; op ieder vleugel bevinden
zieh twee zwarte vlekken, de eene op de middelmatige pennen, welke zieh het
digtst aan het ligchaam bevinden, de andere op de drie groote dekveren, welke
op de vleugel leggen, en wel aan het uiteinde derzelve, aan de nederhan-
gende kant al de ftaartpennen zijn aschgraauw aan de inplanting, tot over
twèe duim van derzelver lengte, het overige gedeelte is zwart, uitgezonderd de
helft van de afhangende yeren van de buitenfte of zij-pen, welke w it .is ;
onder de ftaart’ bevind ’ zieh een ftreep, overdwars loopende van, al de
ftaartpennen, ongeveer een duim van het einde af geplaatst zijnde , het oog
is met een rooden kring omgeven , de bek is bleek rood , de pooten hebben
eene fchoone roode kleur, en de nagelen zijn zwart.
A A N T E K E N I N G E J S f .
Wij -hehbfin—dit-'Vworwerp, het welke niet gemakkelijk verkrijgbaar is , te
danken, aan de goedheid van~Aen AVei-ISdelen—Heer -CL J. 'I'emmi-n-c-k , van
Wiens welwillenheid, zoo wel, als van Wiens uitgebreide kennis in het vak van
Ornithologie, wij meermalen een dankbaar gebruik maakten, en ons zagen toegelicht,
deze Heer heeft ons gezegd: reden te hebben om te gelooven, dat de Ramiers ,
Zö wel die, welke door de inwoonders van Bourgondiën en Loraine, Petit Ramier,
als eiikel en bij onderfcheiding Ramier genoemd worden, zieh ook ophouden, in
de groote kastanje lanen, in de tuin van de Tuilleriën , en verhaalde ons, dat
zijn 'Wel-Ed. zieh te Parijs , en wel in gemelde kastanje lanen van de Tuilleriën
bevindende , in de broeitijd , aldaar twee foorten van Duiven heeft ontmoet,
van welke zoo wel de ftem als het gekir zelve , zeer verfchillende zijnde, zijnen
aandacht tot zieh trok, en hij. vervolgens overtuigd werd, dat deze veronderitelling
gegrond was’, waiit terwijl zijn W d - Ed. deze Vogels van onder of uit het geboomte
zag lieen vliegen, vernam hij in de daad, twee foorten van Duiven, de
eene was degewöone of Groote Woud-Duif, en ;de ’andere is zijn Wel-Ed, toegefchenen,
als behoorende tot het foort yan onze Kleine Bosch-Duif