L A N I U § R U F U S
L A N I U S 11 II F U S,
D E
R O O D K O P P I G E
K L A A U W I E R .
an den Blaauwen klaauwier Lanius exculiier, en van den Graauwen Klaauwier
Lantus collurio, hebben wi j; de afbeeldingen en befchrijvingen gegeven in het
tweedeDeel dezes Werks; nu zullen wij laten volgen den Roodkoppigen Klaauwier,
Lanius rufus, zijnde die de drie foorten die zieh in ons land ophouden. Er ver-
toont zieh nu en dan nog eene vierde foort Lanius minot, echter zeer zeldzaam,
en in het zuiden van Europa onthoudt zieh nog eene vijfde foort, Lanius
meridionalis, dan deze komt nooit in het noorden, en van derzelver huishouding
is tot nog toe ook weinig bekend.
B E S C H R IJ V I N G.
In grootte en kleur komt onze tegenwoordige Klaauwier meerder overeen met
den voorheen afgebeelden Graauwen> dan met den Blaauwen; hij is iets grooter
dan de eerstgenoemde en iets kleiner dan de laatfte; het Mannetje en Wijfje
verfchillen weinig in kleur, echter is die van het Mannetje helderder dan van
het Wijfje, en het Witte deklchild op de Vleugelen is, bij het Mannetje,
dat bovenaan op de plaat afgebeeld is, veel grooter dan bij het Wijfje; het
bovehfte van den kop en van den hals is gloeijend rood, het voorhoofd en rondom
de oogen is zwart, loopende dit zwart, als eene ftreep, längs het roode van
den hals tot op den rüg, die, als ook de vlerken en de ftaart zwart is, waartegen
de dekvederen der vlerken, die als een zuiver'wit fchild dezelve bedekken,
bijzonder veel affteken; de flagpennen en de andere vederen der vleugelen zijn
wit gezoomd; de buitenfte ftaartpennen zijn wit, ook is de geheele Vogel van
onderen, van den bek af tot aan het einde van den ftaart, zuiver wit; bij het
Wijfje is het rood op den kop zoo gloeijend niet, de witte randen der vederen
D d d d d d zijn