44* LARUS MAÄINUS. GROOTE ZWARTE MANTEL-MEEUW.
Het is der moeiten waardig op te merken, dat er aan onze kusten nog een
ander foort van Meeuwen zieh ophoudt, insgelijks met eenen Mantel van zwarte
Vederen verfierd; deze vertoond zieh, zelden. dan tegen denHerfst, en onderfcheid
zieh van dien met welke.wij ons thans bezig houden,. voornamelijk, ten eerste
door zijn grootte, zijnde een derde kleiner, ten tweede door den uitgeftrektheid
zijner Vleugelen, die twee duimen over de punt der Staart uitfteeken, terwijl
zulks. bij de grootere foort zieh Hechts tot een halven duim bepaald,; ten derde
door de kleur der Poten, welke ichoon geel is bij de kleine foort, daarentegen
dof wit bij de grootere.
a a n t e e k e n i n g e n .
Het geflacht der Meeuwen beftaat uit een groot aantal foorten, die insgelijks
ieder op zieh zelven fteeds en overal zeer talrijk zijn; het meerendeel brengt
den dag door met heen en weder vliegen längs onzen Zee - Stranden; dien foort
wellte het onderwerp dezer afbeelding uitmaakt, komt als de eerste in. dit
geflacht voor, zijnde de grootfte van allen, welke ons bekend zijn.
Offchoon het geheelen jaar door, en bijzonder in den Herfst zeer menigvuldig
längs onzen Zee - Stranden, kan men echter niet dan Hechts zelden
ouden Vogels magtig worden; hun mistrouwen en de zorgvuldigheid waar-
mede zij den jager weten te vermijden, vereischt eene bijzondere list van
zijne zijde; dit mistrouwen vermeerdert o f vermindert dikwijls door ftorm-
vlacen of liever door op handen zijnde onweders of veranderingen in. het
luchtsgeftel, van dewelken deze Vogels als het wäre een voorgevoel fchijnen te
hebben, en welken z ij, hetzij door hun gevlieg , hetzij door meerdere o f
mindere oplettenheid, ter vermijding der menfehen, dieren, of andere
bewerktuigde wezens, aanduiden, iets hetgeen zij met de Arenden en andere
Roofvogelen volkomen gemeen hebben.
________