OTIS TARDA,
D E G R O O T E
T R A P * G A N S.
aanleiding gegeven heefc, om ons tegenwoordig Yoorwerp den naam van Gans
te geven 5 is -ons onbekend, deze naam zou haar in ons Vaderland doen rangfchikken
onder de V'atervogelen, dan die,zijn zij geenszijis, zij leven altijd op her land, engaan
nooit te water; en nog .minder waarom haar de Latijnfche naatn Tarda gegeven is, daar
S»j »n bet geheel nie* langzaatn, maar altijd hard loopen; dan, boe het o o kzij, deze
namen nu hebbende , en daar algemeen bij bekend zijnde, behoort het alzoo te blijven.
Drie foorten van Trap-Ganzen vindr men in Europa, vooreerst de Groote, waarvan wij
thans de afbeelding en befchrijving aan de Liefhebberen mededeelen, en die bijna jaarlijks
Zieh bij ons laat zien, vervolgens de kleine, (Otis tetrax) die zeldzamer bij ons komt,
en eindelijk de gekuifde, (Otis houbara) die zieh geheel in het Zuiden van Europa
onthoudt.
B E S C H R I J V I N G.
De lengte van de groote Trap-Gans is bijna negen palmen; het Mannetje, waarvan
wij de afbeelding geven, heeft eenige lange, hairachtige, vlosfe vederen onder en op zijde
van den bek, deze vederen mist het Wijfje; de kleur van den kop, den hals van onderen,
de borst, en bijna van den geheelen Vogel is graauw o f grijsachtig wit, ook dedekvederen
der flagpennen zijn van deze kleur, daarentegen zijn de vederen van de vleugelen en van
den rüg rosachtig bruin met zwarte bandjes, hetgeen zeeraflleekt bij de andere lichte kleur;
de pooten zijn zwart, tot boven de knien zonder vederen, hebbende van voren drie
vingers, die een weinig door een vlies vereenigd zijn; de vleugels reiken tot op den
Bbbbbb ftaart;