438 EM B E R I Z Ä MILIARIA, DE GRAAUNVE GERST. .
C . . - - . t - - - - • ’• •
vederpracht) is wat het bovenfte deel betreft, van een asch-verwige rosfe kleur,
met langwerpige zwarte vlakken. Hij heeft de vlerken en den ftaart zwartachtig
bruin, de onderfte deelen onder den buik, vuil wie, eenigzins van geel bruinachtigen
aard: aan de uiteinden van alle de vederen op den rüg is eens grijze rand of
boordfel. Aan den hals en op de borst zijn de puntige vlakken zwart-bruin, op
de Zijden en op de onderfte dekvederen van den ftaart iS eene ftreep welke tot
¡aan het middelpunt def vederen loöpt. De .oogkringert zijn donker rood naar het
bruine hellende, de pooten bruinachtig geel.
Somtijds ziet men er die geheel van de gewoone kleur afwijken en wit zijn, of
ten minften vercierd met eenige witte vederen.
A A N M E R K I X G E NDikwijls
ftrijkt den Graauw-gerst neder, of ziet men hem zitten-, op eenen
dooden Boom of dorren Struik, op eenen paal of ftok, doch dan toch in
vruchtbare ftreken, dewijL hij zieh voedt met Zaden [en als toefpijzen Infekten
opvangt, waarmede hij ook zijn jonge fpijzigt. Zijn nest bouwd hij in het Gras,
onder Hagen- en Heestergewas, ook in weiden in welken het Gras tot aanzienlijke
hoogte is opgewasfen; Hier fpreid hij zieh een zacht leger en zorgt hetzelve
niet op de hurde en vochtige aarde te plaatfenj In dat nestje zijn meestal van vier
tot zes eijeren, asch-graauw van kleur, met vlakken, ftippen en ftreepen, die
roodachtig bruin zijnde, geene onaangename fchakering uitwerken«