
P Q T A M O G È T O N
drijvend Fonteinkruid.
n a t a n s r
.Hoogduitsch. Schwimraendes Saamenkraut.
Engelsch. Broad-leaved Pond-weed.
Nederduitsche Bijnaam. Rondbladig Fonteinkruid. -
B lo e it in Jiilij 1f»
T e t r a n d r ï -a , t e x r a g -y n i a j V ie rhe tmig en , v i er s tij lig en.
N a tu u rl» ra n g v o lg en s L inn . XV. Inundatae, Waterplanten-, Alismaceae, Decandolle.
G-eslachts Kenmerken. Calyx nullus; geen kelk. Petala 4 ; vier bloembladen. Stylus nullus- gèen
stijltje. Semina 4 ; vier zaden.
-• Soortelïjke Kenmerken. Foliis natantibus petiolatis ellipticis acutis , basi rotundatis subcordatis- met
drijvende gesteelde ovale spitse bladen, aan den- voet gerond, bijna hartvormig.
D e soorten van ^ Fonteinkruid verdienen hier te lande eene bijzondere opmerkzaamheid, daar zij
even als dé meeste w a te rp lanten ta lrijk e vormveranderingen ondergaan. Waardoor de onderscheiding
der soorten en verscheidenheden in d it geslacht z e e r moeilijk wordt en d it alles zoo
men der waarheid hulde doen z a l , nopens onze inlandsche soorten nog n ie t genoegzaam is uitgewerkt
» D e h ie r afgebeëlde is eene dér algemeenste soorten van d it geslach t en h eeft even
a ls de overige Fon tein kruid en de eigenschap, om zijne bloemen tijdens den bloeitijd, boven het
w a te r op t e heffen, te rw ijl de vruchten onder h et w a te r to t rijpheid komen» D e lengte der
blad'steelen en d e r algemeene lloemste elen is dan ook z e e r ongelijk, daar deze d e e lèn , bij het
rijzen van h e t w a te r , zich ook doorgaans meer o f min verlengen».
D e onderste bladen zijn door h e t w a te r bedekt en lijnvormig, jfe bovenste o p 'h e t w a te r drijv
en d e , ovaal ó f o vaal-langwerpig, n ie t dan z e e r weinig sp its. Tusschen de , é van. boven tegenovergestelde
, bladen worden vrij g ro o te v lie zig e steunblaadjes, welke doorgaans even lang z jn
als de b la d ste e len , gevonden. D e onrijpe aa r is in z e e r groote schutblaadjes, bevat. D e rijpe
bloempjes zijn bruinachtig groen. Men z i e t een. daarvan vergroot a f gebeefd bij a in welke
figuur men de bloembladen eenigzins h eeft teruggeschoven, 'om de p la a tsin g der meeldraden te
zien . B j b z i e t men één der v ie r , in deze soort v r ij groote nootjes, (want h et z jn geene
eigenlijke naakte zaden *) w a a ruit de vrucht b esta a t; deze la a tste in natuurlijke grootte» —. De
lengte der steng r ïg t zich mee stal naar de diepte des w a te rs.
GAoéiélAAtsen, In stilstaande zoete wateren.
Zeer algemeen door bet gansche land.
Huishoudelijk G ebr uik . Wordt door runderen en geiten genuttigd, door andere dieren geweigerd.
Pan» Suecus» De visschen houden zich gaarne op onder deze bladen. Dit is dus in slooten waar deze
plant veelvuldig groeit, voor hengelaars eene nuttige aanwijaing. L innjetjs zegt in zijne FI; Suec.: Plaloéna
Potamogetonis fo lia consumit,