
GNAPHALIUM sylvaticum.
Bosch Roerkruid.
Hoogduitsch. Wald Ruhrkraut.
Engelsch. Highland Cudweed.
Bloeit in A u g u s tu s 2jÉ.
S y n g e n e s i a s u p e r f l u a ; Overbodig-Zaamhelmigen.
Katuurl. Rang volgens L in n . XLIX. Compositae, Zamengestelden.
G e s l a c h t s K e n m e r k e n . Involucrum Ccalyx communis) imbricatum squamis marginé saepius coïoratis;
het omwindsel overeenliggende met aan den rand meestal gekleurde schubben. Receptaculum nudum j vrucht-
bodem naakt. Pappus pilosus aut plumosus; zaadpluis harig o f gevederd.
S o o r t e l i j k e K e n m e r k e n . Caule herbaceo simplicissimo erecto tomentoso; met eene kruidachtige »eer
eenvoudige, regtstandige viltige steng. Foliis lanceolatis , utrinque attenuatis, lanatis ; de bladen lancetvormig,
aan weerskanten versmald, wolachtig. Floribus terminalibus axillaribusque sessilibus spicatis; de bloemen
eindelings of in de oksels geplaatst, ongesteeld, aarvormend.
De hier a f geheelde plant is door Sm ith en anderen, onder den naam van Gnaphalium rectum , soortelijk
onderscheiden van Gn. sylvaticum van L in n a e u s ; doch, daar het verschil van beide planten alleen
daarin bestaat, dat het bovenvlak der bladen van Gn. rectum genoegzaam onbehaard, het ondervlak
daarentegen wolachtig i s , terwijl bij Gn. sylvaticum de bladen aan beide zijden wolachtig z i jn , geloof
ik , dat het onderscheid tusschen deze beide planten niet in aanmerking mag komen en vereenig ik beide
tot eene en dezelfde soort: Gnaphalium ;sylvatieum. De meerdere o f mindere beharing toch van
eenig deel verschilt vaak naar den ouderdom der plant en het eene blad is zelfs in dit opzigt niet altijd
aan het andere gelijk. In mijne Flora Belgii Sept. p. 590 heb ik Gn. rectum , in navolging van
D e c a n d o l l e , als eene verscheidenheid van Gn. sylvaticum opgenoemd, doch meen than s, volgens
mijne latere ondervinding, beide als eene en dezelfde plant te moeten beschouwen; waaromtrent men
nog kan naslaan de Regensburger Botanische Zeitung 1825, p. 334, — Mén zie t in de nevensgaande
afbeelding bij a de geheele bloem j bij b eene schub van het omwindsel, een weinig vergroot; bij c een
afzonderlijk buis bloempje; bij d het zaad met het zaadpluis. De plant groeit ter hoogte van
3—5 palmen.
G r o e ip l a a t s e n . In boschachtige zandige streken.
Is op genoemden bodem zeer algemeen door het gansche land. De afgebeelde plant is herkomstig van
Haren bij Groningen.
H u i s h o u d e l i jk G e b r u ik . Het kruid heeft iets bitters en eene drooge zamentrekkende kracht.
M a t t u s c h k a .