
dravikachtig Zwenigras.
Hoogduitsch. Trespartiger Schwingel.
Engelsch. Bar ren Fescue-grass.
J Bloeit in de maand Julij. 0 o f <$»
T r i a n d r i a , d i g y n i a ; Driehelmigen, tweestijligen*
Natuurl. Rang. volgens L in n . FF: Gramina; Grassen*
G e s l a c h t » K e n m e r k e n .. Calycis glumae inaequales, 2—15-florae,. inferior' interdum tri-quadrnplo
Brevior; de kafblaadjes zijn ongelijk, 2—15-bloemig, het onderste soms 3- of 4-maai korter dan het bovenste.
Valvula inferior integra, seta plus minus elongata, superior bifido-dentata; het onderste klepje g a a f, met meer
of min uitgerekte b o r s t e lh e t bovenste tweespletig getand . . . . Semen subcorticatum, sulcatum; het zaad
eenigzins gedekt, gesleufd. Panicula composita, pedicellis propriis iuflatis cuneiformibus; de pluim zamenge-
ste ld , de bijzondere bloemsteeltjes> opgeblazen, wigvormig..
S o o r t e l i j k e K e n m e r k e n . Panicula secunda erecta; met eene éénzijdige, opgerigte pluim. Flosculis
subulatis- aristatis r apice scabris-; de bloempjes elsrormig genaaid r ruw aan den top. Fóliis setaceis, vagina
brerioribus; de bladen borstelrormig, korter dan de bladscheede.
De wortel is v e ze lig , de halm regtstandig, soms een weinig geknikt aan den voet r glad en zeer dun. De
bladen borstelvormig korter dan de bladscheede. De halmen zijn van boven geheel naakt; de pluim
opgerigt y. weinig verdeeld, j a zelfs bijna aarvormig. De bloempakjes ,■ waarvan men er een afzonderlijk
zie t a f geheeld bij a , zijn opgerigt en geheel onbehaard. De kelk b bestaat u it twee kafblaadjes, waarvan
het buitenste zeer smal,- bijna borstelvormig is r het Binnenste'veel langer en breeder.- De bloempjes zijn
6—8 in getal t. voorzien van borstels o f naaldjes, welke langer zijn dan de klepjes zelve. In dit opzigt
en door het aanzijn van slechts ééne meeldraad in elk bloempje komt deze soort overeen met het haar zeer
nabijkomende langbaardig ZwenKgras (Festuca Myurus'), welke echter van onze plant verschilt, door dien
de halm tot bij de bloempluim toe met bladen bedekt i s , de pluim zelve aan den top knikkende is en meer
verdeeld,- de onderste takjes weder getakt en veelbloemig. De plant groeit 2—4 palmen koog.
G r o e i p l a a t s e n . Op drooge zandige gronden.
Men vindt de eerste vermelding van deze soort als eene inlandsche plant in de Bijdragen tot de Natuurkundige
Wetenschappen II I , 1 bl. 48 en 49. Ik had haar toen (1827) gevonden bij het dorp Valkenswaard boven
Eindhoven in de Meijerij van den Bbsch; doch heb haar sedert wedergezien en wel in rrfi groote hoeveelheid
tusschen Willemsoord en Paslo in Overijssel en onlangs aan de B ild bij U trecht, vanwaar de afgebeelde plant
herkomstig is.
H u i s h o u d e l i j k G e b r u ik . Eeu gering g ra s, dat geens aandacht ran den landman verdient. S o le
ki the Letters o f the Bath Society vol. II. p. 144.