
S P E R G U L A arvensis.
Akker Spurrie.
Hoogduitsch. Acker Spark , Teutscher Spergel.
Engelsch. Corn Spurrey.
Hederduitache Bijnamen. Spurrie, wilde Spurrie. In Groningen Water-gal geheten.
Bloeit in Junij en Julij Q .
D e c a n d r ia , p e n t a g y n i a ; Tienhelmigen, vijfstijligen.
Natuurl. Rang volgens L i n n. XXII. Caryophyllei, Anjelierbloemigen.
G e s l a c h t e K e n m e r k e n . Calyx 5-partitus; de kelk 6-deelig. Petala 5 integra ; vijf gave bloembladen.
Sfamina 5—10; de meeldraden 5—10 in getal. Capsula 1-locularis, 5-valvis ; de zaaddoos 1-hokkigj 5-kleppig.
S o o r t e li j k e K e n m e r k e n . Foliis rerticillatis; met gekranste bladen. Floribus 10-andris; de bloemen
10-helmig. Seminibus marginenon membranaceis; de zaden zonder viiezigen rand.
De hier a f geheelde soort is de Spergula vulgaris van v o n B ö n n in g h a u s e n , weihe deze naaywkeurige
natuuronderzoeker, in zijn Prodromus Florae Monasteriensis Westphalorum p . 135, te regt heeft
onderscheiden van onze tamme o f gekweekte Spurrie, door hem Spergula sativa genoemd. Het onderscheid
tusschen heide soorten schijnt standvastig te wezen, en het is hierbij opmerkelijk, dat hetgeen
eerst in 1824 door eenen Plantkundigen is aangeteekend, reeds sedert onheugelijke tijden hij velen
onzer landlieden bekend tras. Zoo onderscheiden vele hoeren in deProv. Groningen de wilde Spurrie,
onder den naam van Water-gal, van de gekweekte en gelooven, dat heide soorten nimmer in jelkander
overgaan. Een diergelijk denkbeeld heerscht ook, volgens v o n B ö n n in g h a u s e n in Wèstphalen,
waaromtrent verdient vergeleken te worden, de onlangs uitgekomene Statistik der Westfälischen Landwirtschaft
im Jahre 1828, door v o n B ö n n i n g h a u s e n , welke, aldaar hl. 144, nog nadere bewijzen
voor het onderscheid der heide genoemde soorten in het midden brengt.
Men ziet bij a de onrijpe zaaddoos van den kelk omgeven, bij b de zaaddoos met 5 kleppen opengesprongen;
bij c het za a d , bij & hetzelfde met de loup vergroot. Deze zaden vertoonen kleine witte
stippen op hunne zwarte huid en zijn van geenen viiezigen rand omgeven ; terwijl in de tamme Spurrie
(Sp. sativa) de zaden grooter zijn , zonder witte stippen en met eenen duidelijken viiezigen rand. Mm
zie t het zaad van Sp. sativa ter vergelijking afgebeeld bij- e en bij f hetzelve vergroot• — De plant
verheft zich 1—2 palmen hoog.
G r o e ip l a a t s e n . Op bouwgronden , langs de wegen enz. vooral op zandigen grond.
Algemeen door het gansche land.
H u i s h o u d e l i j k G e b r u ik (*). Dit gewas levert een voortreffelijk voeder op voor runderen, waartoe
het in de meeste heistreken onzer Noordelijke Provinciën, en ook in Vlaanderen en Zuid-Braband opzettelijk
gebouwd wordt. De koeijen geven hiervan inzonderheid vele en vette melk en de boter, hiervan in het najaar
gewonnen in de Meijerij van den Bosch, wordt bijzondér gezocht, en heeft hiervan den naam van spurrie-boter.
Zonderling is het derhalve , dat L in n a e u s in zijne Pan suec. en Gun n e r , mede uit zijne eigene ondervinding,
verzekeren, dat de runderen deze plant niet gebruiken, daar in ons vaderland bestendig het tegendeel ondervonden
wordt. De laatste meent, dat de Spergula pentandra , de bij ons gebouwde plant zoude zijn, gelijk
dan ook Ph. M i l l e r verzekert, dat deze zoowel als de arvensis in ons vaderland als veevoeder geteeld worden;
schoon B e c k m a n n en anderen verklaren, dat dezelve niet gebouwd wordt.
Men zaait hèt in Maart, en bekomt in den zomer het voeder; maar meest wordt het gezaaid in Rogge*
stoppels, om het in het najaar te laten afweiden of groen op stal te voederen: ook wordt het tot hooi gedroogd.
Het zaad, volgens den raad van T h a e r , in warm water geweekt zijnde, is mede voortreffelijk voor het vee.
Voorts wordt de plant ook gaarne gebruikt door paarden, schapen, geiten en varkens. L i n n . , Gunner.
De hoenders en duiven zijn zeer gezet op het zaad, en geven'hiervan veel eijeren, G u n n e r , M i l l e r . Ook in
Hoorwegen is wel eens uit het zaad brood bereid. Dit zaad levert ook olie op. T h a e r .
(*) Ik wil de hierboven aangewezene onderscheiding, zoo als die door den verdienstelijken Heer-von Bön*
n in g h a u s e n is opgegeven, gaarne laten gelden, en onze gewoonlijk gezaaide voor eene verscheidenheid van
de Sp. arvensis aannemen, welke boven de zoogenoemde wilde , om hare meerdere grootte en zwaarte verkies*
selijker is ; maar ik kan geenszins in twijfel staan, of alleen uithoofde van het aangewezen zeer kleine verschil
in het zaad, waarom men het zelfs tot eene afzonderlijke soort wil maken , het huishoudelijk nut van de op.
arvensis niet hetzelfde zou zijn, als van de genoemde sa tiv a , behalve eenige mindere opbrengst. K. .
Volgens v o n B ö n n i g h a u s e n , t. a. p l., (wiens gevoelen ik meen te moeten verdedigen) is zijne Sp. vulgaris
een verschillende soort, een onkruid, dat nergens verbouwd wordt; Sp. sativa daarentegen de verbouwde soort,
welke genoegzaam niet in het wild voorkomt, daar haar zaad de vorst niet verdragen kan. Ook in Groningen
en Drenthe wordt alleen Spergula sativa gekweekt; Sp. vulgaris daarentegen, of onze Sp. arvensis,
als onkruid beschouwd. Zoude mende tegenstrijdige gevoelens van L i a n a e u s , G u n n e r en andere schrijvers
niet uit de verwisseling dezer twee soorten kuunen verklaren ? v. H.