
B E T U L A alba.
Blanke Berkenboom.
Hoogduitsch, Weisse Birke,
Engelsch. Common Birch.
Bloeit in April en Mei
M o B o e c ia , p o ly a n d r ia ; Eenhuizigen■, veelhelmigen.
Natuurl. Rang volgens L in n . L. Amentaceae , Ka tj es dragende.
G e s la c h t s K enm e r k e n . Amenta elongato-cylindrica ; de Bloemkatjes uitgerekt-rolrond. Mas: Squamae
ternatae, media staminifera, staminibus 1 2 ; In de mannelijke bloem zijn de schubben drievoudig, waarvan de
middelste 12 meeldraden draagt, Femina: Squamae 3-lobatae; styli 2, Ovarium compressum 2-loculare, loculo
uno abortivo. Nuculae compressae, margihe membranaceae, 1-loculares. — ln de vrouwelijke bloem zijn de
schubben 3-lobbig; de stijltjes 2 in getal; het vruchtbeginsel zamengedrukt, 2-hokMg, waarvan één hokje misdraagt.
De nootjes zamengedrukt, met vlieztgen rand, 1-hokkig.
S o o r t e lij k e K e nm e r k e n . Foliis deltoideis, acutis, duplicato-serratis, glabri*; met driehoekige, spitse,
dubbeld-gezaagde, onbehaarde bladen. Strobilorum squamis lobis lateralibus rotundatis; de schubben der vrucht-
kegels met afgeronde zijdelingsche lobben. Petiolis glabris, pedunculo sublongioribus; de bladsteelen onbehaard
een weinig langer dan de bloemsteel.
Men ziet l i j a de mannelijke bloem van onderen, bij b dezelfde van boven; bij c de vrouwèlijke bloem van
onderen, l i j d dezelfde van boven. De takken, bladsteelen en volwassen bladen zijn onbehaard. De ge'
daante der volwassen bladen ziet men in omtrek hiernevens afgebeeld. De stam verheft zich ten hoogste
to t op 20—25 Ned. ellen.
Var. fg. Ramis flaccidis pendulis ; met slappe nederhangende takken.
G r o e ip la a ts en . In de bosschen op zandige gronden, op de heide en hier en daar in de duinen.
Algemeen door het gansche land.
De verscheidenheid met hangende takken is door den Heer v a n Spijk V e rm e u l e n gevonden in den Bom*
melerwaard; door mijzelven aan de Bild bij Utrecht en op verscheidene plaatsen tusschen den gewonen Berkenboom
in Drenthe en de Meijer j van den Bosch.
H u i s h o u d e l i j k G e b r u ik . Deze Boom, welke veelvuldig geplant wordt in onze hooge zandgronden ,
kan ook met voordeel in lagere gronden gepoot worden. Het hout is witj, vast en taai, en dient tot het maken
van klompen, spillen, steelen, latwerk en z.; en de takken der jongere boomen tot hoepels. Het is zeer goed
brandhout, en hiervan worden, vooral in het kwartier van Zutphen, zeer veel houtskolen gebrand voor de
ijzergieterijen aldaar, zijnde deze kolen zeer bekwaam tot het doen smelten van metalen. Het roet dat dit hout
veroorzaakt, geeft een uitnemend zwart voor schilders en boekdrukkers-inkt.
Deze boom is zeer rijk in sappen, en vóór het uitbotten der bladen in den stam een gat geboord wordende,
vloeit hier zeer veel sap u it, het geen voor zeer gezond gehouden wordt, en wanneer het eenige gisting ondergaan
heeft, verkrijgt het eenen wijn-smaak. — De bast is tot leerloojen geschikt, en dient bij de Laplanders tot
toortsen om te branden: ook maken dezen van de schors schoenen, touw- en mandwerk. De bladen geven eene
gele verw en bewaren de kaas tegen wormen. Alle de huisdieren eten de bladen, uitgenomen de varkens.
Deze en veelvuldige andere nuttige gebruiken vindt men aangewezen in de verhandelingen der Stokholmsche
Maatschappij, en daaruit overgenomen in M a t t u s c h k a Flora Silesiaca en H o u t t u y n N a t: historie.