
L A M ï U M i n c i s u m ,
Ingesneden Doovenetel.
Hoogduitsch Êingeschnitter Biénensang;
Engelse ft. Red cut-leaved Archangel;
Bloeit in April, Mei en het begin van Junij Q;
D i d y n a m i a , g y m n o s p e r m i a , Tweemagtigen met naakte zaden.
Nd tuurt. Rang volgens L in n . XLII; Vertieillataè, Krans bloem igen ; Labiatae, D e c a r id o l le .
G e s l a c h t ? K e n m e r k e n . Calyx 5-dentatus, aristatus, nudus, apice patens; de kelk 5-tandig, genaaid 4
naakt, aan dén top openstaande. Coroïla longior, fauce inflato, limbo labiato (ringenté), supra fornicato
iritegro, infra 3-lobo, lobis lateralibus minimis reflexis, medio majore emarginato; dé bloemkroon langer, mei
opgeblazen k eel, kaakvormig, de bovenlip gewelfd én gaaf, de onderlip 3-lobbig, met de zijdelingsche lobben zeer
klein en omgeslagen, de middelste lob de grootste en uitgerand.■ Anthecae extus hirsutae j de helmkiiopjes vaii
Duiten ruig.
S o o r t e l i j k e K e n m e r k e n . Foliis cordatis acutiusculis inciso-dentatis petiolatis ; met hartvormige spits-
achtige ingednedën - getande èn gésteelde biaden. Corollis catyce angustioribus; de bloemkroon smaller
ditn de kelk.
Deze soort komt zeer nabij aan de paarsche Doovenetel (Lamiufn pürpufeum) dfgëbeeld in deze Flora,
Deel IV , Nó. 294, doch verschilt van dezelve~door dé bladen, welke standvastig veel dieper zijn in*
gesneden en daarenboven donkerder van kleur, èn bovenaan eémgzins paarsachtig zijn. De onderste
bladen \zijh rondachtig, de bovenste in den bladsteel uiiloopende, allen ingesneden-getand niet spitse
tanden. Men ziet bij a den kelk niet de paarsche bloemkroon, die tweemaal g r ooi ér is dan de kelk ; bij b'
het zaad. Het is opmerkelijk, dat de grootte der bloemkroon in déze plant zoo aanmerkelijk Ufwisselti
In de eerste exemplaren toch, welke ik op den Heigrond van het IJ bij Amsterdam z a g , was de bloem*
kroon niet grooter dan de kelk, gelijk ik dit heb opgegeven in mijne Flora Belgii séptentrionaïis I Deel,
2de stuk bl. 4 4 0 ., doch in de hier a f geheelde plant is dé bloemkroon veel grooter. Deze ladtste vorm,
welke de meest natuurlijke schijnt te z ijn , komt volkomen overeen met een exchiplaür vaii Lamium
incisum uit Vallais in Zwitserland ontvangen en met eene plant van Lamium westphalicufh W e ih e ,4
•ban W e ih 'e zeiveh herkomstig, welke~dus blijkt dezelfde soort te z yn ,a ls L. incisum van W il 1 denow;
V o n B ö n n i g h a u s e n (Prodr. F l. Monastenensis p. 176) stemt vdkomen met mijne waarnemingen
over de veranderlijke grootte der bloemkroon overeen, hebbende hij ook planten ntet kleine en met gioote
bloemen gevonden en u it Zwitserland planten met kleine bloemen, vanwaar ik ju is t planten met groote
bloemen ontvangen hebt Zij groeit ter hoogte van 2 of 3 palmen i
G r o e i p l a a t s e n . Aan heggen, dijkjes enz;
Zij i s , zoover ik wé é t, nog maar alleen door mij in ons land gevonden en wel op de aangespoelde klei van
het I J bij Amsterdam i buiten de Haarlemmerpoort en buiten Groningen aari den achterweg bij Helpen, op
leemachtig za n d , waar ik haar nu drie jaren achtereen, standvastig dezelfde, heb gezien en vanwaar de
afgebeelde plant herkomstig is.
H u i s h o u d e l i j k G e b r u ik . Daar deze plant vóór W i 11 d e n o w Steeds gehouden is voor de L. p tï‘
pureum o f eene verscheidenheid van dezelve, zoo zal het huishoudelijk gebruik, door ons van de laatstgemeld®
in het hier voorgenoemde Nommer onzer Flora opgegeven, volgens schrijvers, die deze soorten nog niet hadden
onderscheiden, ook yoof de L> incisum moeten gelden.