
ALOPECURUS geniculatus.
Geknikte f^ossestaart.
Hoogduitsch. Gegliederter Fuchs-schwanz.
Engelsch. Floating Foxtail-grass.
B lo e it van M e i a f gedurende den ganschen Zomer» 2j.
T riandria , digyma ; Driehelmigen , tweestijligen.
Natuurl. R a n g volgens L ink. IV. G ram in a , Grassen.
Gesla crts kenmerken. Calyx 2 -g lumis, i-florus, glumis subaequalibus connatis distinctisve; de kelk
2-b la d ig , i-b lo em ig , met bijna gelijke zamengegroeide o f gescheiden kafblaadjes. Corollae valvulae
connatae in valvulam utriculiformem, uno latere fissam, infra medium plerumque aristatam; de klepjes
zamengegroeid tot één zakvormig k lepje, aan de eenezijde g espleten, beneden de helft meestal g e n a a id ....
Spica composita, str ic ta , c y lin d r ic a , non involucrata, ramis brevissimis ramulosis sparsis; de aar za-
menge steld , gestrekt, rolrond , zonder omwindsel, met zeer korte verspreide, weder getakte takjes.
S oortelijke kenmerken. Gulmo adscendente glabro , de steng opgaande onbehaard; spica composita, ,
cy lin dr a cea , de aar zamengesteld, bijkans rolrond; Locustis ovato-oblongis, de Bloempakjes eirond-
langwerpig1; Glumis basi co n n a tis, obtusis cilia tis, valvula infra medium a'ristata, arista glumis lon-
g io re , de kafblaadjes aan den voet zamengegroeid, stomp en gewimperd, het klepje onder h et midden
g en a a id , de naald langer dan de kafblaadjes.
M en zie t b ij a het bloempahje, bestaande u it de beide .kafblaadjes v a n den kelk , waar de naald
v a n het klepje der bloemkroon v e r buiten uitsteekt, de bloemkroon , de meeldraden en den stam •
per. B ij b zie t men het kenschetsend kenmerk v a n h e t geslacht Alopecurus, zijnde de heide
klepjes der bloemkroon to t èên klepje zamengegroeid, waarop de n a a ld beneden het midden is
ingeplant. B ij c zie t men den stamper , bij d het z a a d , alle een weinig vergroot.
B e wortel bestaat u it lange v e z e ls , doch wordt op drooge gronden somwijlen bolachtig, in . welken
toestand sommigen haar ten onregte verward hebben met de echte bolwortelige Vossestaart
(Alopecurus bulbosus), goed is afgebeeld in deze Flora Batava D: II. n° g i . steng
is g ekn ik t, op den grond liggende o f in het water d rijv en d e, aan den top opgaande. B e aar
zamengesteld, zoodat de bloempakjes op getakte steeltjes rusten. B ij Utrecht z a g ik voor eenige
ja r en zoodanig eene p la n t met eene bijkans pluimvormige aar» Z i j groeit ter hoogte v a n
h o f 3 palmen.
Groeiplaatsen. In vochtige we id en , aan den kant der sloten o f in het water zelve.
In moerassige streken algemeen door h et gansche land.
H uishoudelijk gebruik. D it zou een voortreffelijk gras zijn voor schapen, vooral op eenigzins vochtige
gron d en , maar te we in ig gras opleveren, om het daarvoor opzettelijk aan te kweeken, volgens
W . Sole in the memoirs o f the B a ih Soc. vol. IX. p. i3 6 . hetgeen echter daardoor onwaarschijnlijk
w o rd t, omdat de schapen zelden wel slagen op vochtige gronden, in welke deze plant gewoonlijk
groeit. Volgens L inn. P a n Suec. gebruiken de varkens dit gras a lle en , de overige dieren weigeren
het. Beckmann noemt dit weder onder de goede grassen van vqchtige weiden.