
C A M P A N U L A rotundifolia,
Rondbladig Klokje.
Boogd. Rundblattrige Glockenblume.
Engelsch^ Round-leaved Bell-flower.
N e d e rd : Bijnamen. Kleine wilde Raponce, wilde kleine Klokje*.
Bloeit in Oogst- en Herfstmaand.
P e n t a n d r i a , m o n o o y k i a ; Y iJFMANNIGEN) eenwi j v i oe n.
N a t uur l. B a n g , volgens l in k . xxix. Campanaceos, Klokbloemigen.
G es lacht s K e n m e r k e n . Gorolla campanulata, fondo claufo valvis staminiferis*
blokvormige Bloemkran s, zijnde de bodem gefloten door méeldraad-dragende Klepjes. Stigma
3-fidum, drie-fpletige Stempel. Capfula infera, poris lateralibus dehiscensj Zaaddoos onder
den K e lk , aan zijporien openfpringende.
S oo r t e l i j k e K e n m e r k e n . Foliis radicalibus oblongis reriiformibusque, dentatiSJ.-
met langwerpige en niervormige, getande W o r te l-b lad en : caulinis linearibus, intêgerrimis j
lijnvormige, geheel ga ve Steng-bladen.
Een afzonderlijke Kelk met deszelfs elsvormige flipje s a. Eene Bloemkrans geopend,
bij b , wa arin de plaatflng van Meeldraden en Stamper zigtbaar i s , en hoedanig
de bodem van den Bloemkrans gefloten is . D ezelve me t den Kelk bij c , w aaraan
de meeldraden te zien z i jn , zoo a ls z i j zich bevinden, eer nog de flempel volkomen
b loe it, welke zich a ls dan ’i - fp le t ig v e rto o n t, hetgeen la te r gefchiedt, en hierom
n ie t aan deze Bloem kon afgebeeld worden. D e Bloem van boven gezien d. Een
r ijp Zaaddoosje e , u it welks Zij-porien de Zaden uitkomen. H e t overblijffel van
het Zaaddoosje, nadat a l het Z a a d is uitgeva llen, en de Kelk flipjes zijn afgevallen f.
D e vorm der Bladen is zeer verfchillend, niet alleen in W o r te l- en Steng-bladen;
m a a r van de Steng-bladen zijn de onderfte eirond-lancetvormig en dalen eenigzins
a f langs den B la d fle e l: de bovenwaards ftaande zijn v a s t z it ten d e , lijnvormig en
langer dan de onderfte. D e Wortel-bladen z i jn me es ta l ve rd o rd , wanneer de
P la n t bloeit. D e Bloemen z itten aan lange, dunne flelen. D e P la n t g roeit te r
hoogte van twee voeten.
Verfcheidenheden a: klein er, en met w itte Bloemen.
b: welker fleng van onderen dadelijk ge ta kt i s : de Kelkflipjes zijn flomp , en de
Bloemen blaauw. ( F avrod de F e l l e n s ).
G r o e i p l a a t s e n . Op drooge gronden. 4 f
Op de Akkers en in de hakbosfchen der Heiftreken djf doch in den omtrek der Hollandfchè
Duinen alleen door mij gevonden aan aarden wallen op T e x e l ; ook omtrent Ve lfen door de
G or t e r aangeteekend. Voorts op de graswallen van vele Vestingwerken f , en elders.
De eeifte verfcheidenheid, volgens de Gorter, omtrent den ouden T s f e l , bij Keppel f. —
De tweede verfcheidenheid in een klein hakbosch tusfchen Am e r s fo o rt en Koelhorst, door
F a v a o d d e F s l l e n s gevonden.
H u i s h o u d e l i j k G e b r u i k . Van de verfche Bloemen komt eene hemekblaauwe» en
gekookt wordende eene groene Verw. E l. fu e c . en G u nn b r .